Nivelleren
• Houd de potenhouder zodanig dat de ronde waterpasbuis
boven een van de verstelbare poten is.
• De ronde luchtbel moet gecentreerd in het buisje staan.
• Als aanpassing vereist is, de onderstaande procedure
volgen
(Zie afbeelding
) :
F
• Verdraai de verstelbare poten om de luchtbel naar de
rand van het buisje te brengen zoals aangegeven.
• Centreer de luchtbel door het verdraaien van de voorste
verstelbare poot.
Bediening
OPMERKING:
• Zie LED beschrijvingen voor aanduidingen tijdens
gebruik.
• De lasermeter voor gebruik altijd op nauwkeurigheid
controleren.
• In de handinstelling is zelfnivellering uitgeschakeld
De nauwkeurigheid van de straal is niet gegarandeerd
horizontaal.
• De lasermeter geeft aan wanneer hij buiten
compensatiebereik is. Zie LED beschrijvingen. Verstel
het laserapparaat om deze zoveel mogelijk te nivelleren.
• Niet vergeten het apparaat na gebruik uit te schakelen en
de slinger weer te vergrendelen.
Inschakelen
• Druk op
om de lasermeter AAN te zetten.
• Om de laser UIT te zetten, herhaaldelijk op
drukken totdat de UIT modus is geselecteerd OF voor ≥
3 op
drukken om de laser vanuit iedere stand op
UIT te zetten.
Modus
• Druk herhaaldelijk op
beschikbare standen.
Zelfnivellerende / Handmatige modus
(Zie afbeeldingen
H
• De slingervergrendeling van de laser moet ontgrendeld
worden om zelfnivelleren mogelijk te maken.
• De laser kan gebruikt worden met de slinger vergrendeld
als dit nodig is om de laser op verschillende hoeken te
77-322
voor de verschillende
)
positioneren om niet-genivelleerde lijnen of punten te
projecteren.
Pulsmodus(zie afbeelding
• Druk terwijl de laser op AAN staat op
pulsmodus AAN/UIT te schakelen.
• De pulsmodus kan met de laser detector gebruikt
worden.
Toepassingen
Oploodstraal / Puntoverdracht
• Gebruik de verticale laser om het verticale referentievlak
te bepalen.
• De gewenste object(en) zodanig positioneren dat ze
gelijkgericht zijn met het verticale referentievlak om te
verzekeren dat de object(en) loodrecht staan.
• Bepaal 2 referentiespunten die waterpas moeten zijn.
• Richt de neerwaartse laserstraal of het opwaartse
laserkruis op een vastgesteld referentiepunt.
• De tegengestelde laserstralen worden geprojecteerd op
een punt dat loodrecht is.
• Het gewenste object zodanig opstellen dat de laserstraal
gelijkgericht is met het tweede referentiepunt dat loodrecht
moet zijn met het vastgestelde referentiepunt.
Horizontaal / Puntoverdracht
• Gebruik de horizontale laserstraal om het horizontale
referentievlak te bepalen.
• Positioneer de gewenste object(en) zodanig dat ze
gelijkgericht zijn met het horizontale referentievlak om te
verzekeren dat de object(en) waterpas staan.
Rechthoek
• Gebruik de verticale of horizontal laserstralen om het punt
te bepalen waar de 2 stralen elkaar kruisen.
• De gewenste object(en) zodanig positioneren dat ze
gelijkgericht zijn met de verticale en horizontale laserstraal
om te verzekeren dat de object(en) haaks zijn.
Pulsmodus
(zie afbeelding
• Zet de laser in de pulsmodus voor gebruik met optionele
laser detectors.
)
J
om de
)
J
59