lassen met beklede elektroden en voor TIG-lasprocédés, met
contactstart.
GEBRUIK HET APPARAAT NIET VOOR HET ONTDOOIEN
VAN BUIZEN.
2.2 VERKLARING VAN DE OP DE KENPLAAT VER-
MELDE TECHNISCHE SPECIFICATIES.
N°.
Serienummer, dat moet worden vermeld bij elk
verzoek betreffende de lasmachine.
Neerwaarts.
SMAW. Geschikt voor lassen met beklede elektroden.
TIG
Geschikt voor TIG-lassen.
U
.
Secundaire nullastspanning
0
X.
Werkcycluspercentage. % van 10 minuten gedu-
rende dewelke de lasmachine kan werken met
een bepaalde stroom zonder te oververhitten.
I
.
Lasstroom
2
U
.
Secundaire spanning met stroom I
2
U
.
Nominale toevoerspanning.
1
De machine heeft een automatische spanningsre-
gelaar.
1~ 50/60Hz
50- of 60-Hz eenfasige voeding
I1 max. Dit is de maximumwaarde van de opgenomen
stroom.
I1 eff.
Dit is de maximumwaarde van de werkelijk opgeno-
men stroom, afhankelijk van de inschakelduur.
IP23C Beschermingsgraad van de kast.
De Graad 3 als tweede cijfer geeft aan dat het
apparaat opgeslagen kan worden, maar dat het
bij neerslag niet buiten gebruikt kan worden,
tenzij in een beschermde omgeving.
C: De bijkomende letter C betekent dat het apparaat
beschermd is tegen aanraking van de onder spanning
S
OPMERKINGEN: De lasmachine is ook ontworpen voor
gebruik in omgevingen met vervuilingsgraad 3. (Zie IEC 664).
2.3 BESCHRIJVING VAN DE VEILIGHEIDSVOOR
2.3.1 Thermische beveiliging
Deze uitrusting is beveiligd door een thermostaat. Wanneer de
thermostaat in werking treedt, levert de machine geen stroom
meer, maar blijft de ventilator werken. Het gele led-lampje (B) licht
op om aan te geven dat de thermostaat is geactiveerd. Schakel de
lasmachine niet uit voordat het led-lampje is gedoofd.
2.3.2 Beveiliging tegen verkeerde toevoerspanning
Als de spanning hoger is dan 270 V wanneer de schakelaar
(F) wordt aangezet, knippert het gele led-lampje tweemaal
2
kort met een kleine tussenpauze en levert de machine geen
stroom meer (Artikel 254 is niet uitgerust met deze beveili-
ging). In deze situatie zijn de elektrische circuits beveiligd,
maar kan de ventilator na enkele minuten uitbranden.
Als de spanning laag is tijdens het lassen, knippert het gele LED-
lampje om de 0,5 seconde en levert de machine geen stroom
.
2.3.3 Motoraangedreven generatoren
Deze moeten een vermogen hebben van 6 KVA of meer en
en mogen geen spanning leveren die hoger is dan 260 V.
3 INSTALLATIE
Deze moet worden uitgevoerd door bevoegd personeel. Alle
aansluitingen moeten tot stand worden gebracht ove-
staande delen van het elektrisch circuit met een stuk
gereedschap (diameter 2,5 mm).
Geschikt voor gevaarlijke omgevingen.
ZIE NINGEN
reenkomstig de geldende voorsch-
riften en in volledige overeenstem-
ming met de veiligheidsreglemen-
ten (CEI-reglement 26-10 - CENE-
LEC HD 427).
• Vergewis u ervan dat de toevoer-
spanning overeenstemt met de
spanning die is aangegeven op
het kenplaatje.
• Controleer bij het monteren van
een stekker of deze een geschikte
capaciteit heeft en verbind de
geel/groene geleider van de voe-
dingskabel met de aardingspen.
W A A R S C H U W I N G !
Verlengkabels tot 30 m moeten
een doorsnede hebben van min-
stens 2,5 mm2.
3.1
A) Stroomregeling.
B) Geel LED-lampje (zie 2.3).
C) Stroomindicatielampje.
D) Uitgangsaansluiting (-).
E) Uitgangsaansluiting (+).
F) Schakelaar.
G) Voedingskabel.
H) Connector (Art.262)
BESCHRIJVING VAN DE
UITRUSTING
27