5.2. KLEMMENBORD CN1
5.2.1. O
B
pen
Klemmen "OPB & COM". Normaal open contact. Sluit op deze klemmen een willekeurige
impulsgever aan (bijv. drukknop, sleutelschakelaar enz.) die, door het contact te sluiten, het
commando moet geven voor gedeeltelijke opening van de poort.
De volledige opening heeft altijd voorrang op de gedeeltelijke opening van de
poort.
De gedeeltelijke opening van de poort komt overeen met ongeveer 50% van de
bij het programmeren opgeslagen openingswijdte.
Meerdere impulsgevers moeten parallel worden aangesloten..
5.2.2. O
A
pen
Klemmen "OPA & COM". Normaal open contact. Sluit op deze klemmen een willekeurige
impulsgever aan (bijv. drukknop, sleutelschakelaar enz.) die, door het contact te sluiten,
het commando moet geven voor een totale opening van de poort. De werking van deze
ingang wordt bepaald door dipschakelaar 5 (zie paragraaf 7).
Meerdere impulsgevers die op deze ingang zijn aangesloten, moeten parallel worden
aangesloten.
5.2.3. FSW-
FOtOcellen
Klemmen "FSW & COM". Normaal gesloten contact. Op deze contacten moeten de
eventuele veiligheidsvoorzieningen (bijv. fotocellen) worden aangesloten. Deze kunnen
actief zijn tijdens de sluitingsmanoeuvre van de poort of tijdens zowel de sluitings- als de
openingsmanoeuvre, afhankelijk van de instelling van dipschakelaar 4 (zie paragraaf 7). De
werking van de veiligheidsinrichtingen is beschreven in de tabellen van de bedrijfslogica's in
paragraaf 13. De status van deze ingang wordt gesignaleerd door de led "FSW".
Meerdere veiligheidsvoorzieningen moeten in serie worden aangesloten.
Als er geen veiligheidsvoorzieningen worden gebruikt, moeten de twee klemmen
worden verbonden (overbrugging).
5.2.4. S
tOp
Klemmen "STOP & COM". Normaal gesloten contact. Op deze twee klemmen moet een
willekeurige impulsgever (bijv. drukknop, sleutelschakelaar, enz.) worden aangesloten die,
door het contact te openen, het commando moet geven de poort onmiddellijk stil te zetten door iedere automatische functie
te deactiveren; alleen na een daarop volgende OPEN-impuls zal de poort de normale geprogrammeerde cyclus hervatten.
De status van deze ingang wordt gesignaleerd door de led "STOP".
Meerdere impulsgevers moeten in serie worden aangesloten.
Als er geen STOP-inrichtingen worden gebruikt, moeten deze twee klemmen worden verbonden (overbrugging).
5.3. KLEMMENBORD CN2
5.3.1. V
Oeding mOtOr
Klemmen "OP & CL". Sluit op deze klemmen de voedingskabel van de motor
aan.
5.3.2. W
AArScHuWingSlAmp
Klemmen "LAMP & COM -". Op deze klemmen moet de waarschuwingslamp
met voeding 24Vdc worden aangesloten. Tijdens de programmeerfase blijft
de waarschuwingslamp constant branden en gaat pas uit wanneer deze fase
is voltooid.
Gebruik een waarschuwingslamp waarvan de lamp blijft branden, het
knipperen wordt bestuurd door de besturingseenheid.
5.3.3. V
Oeding AcceSSOireS
Klemmen "24V+ & COM -". Gebruik deze klemmen voor de voeding van de
externe accessoires.
De maximale belasting voor deze klemmen bedraagt 500 mA.
De uitgang van deze klemmen heeft gelijkstroom, neem bij de voeding
van de accessoires de polen in acht.
5.3.4. V
Oeding BAtterijen
Klemmen "+BAT & -BAT". Op deze klemmen kunnen eventuele traditionele bufferbatterijen (optioneel)- loodbatterijen niet boven
4Ah - worden aangesloten. Raadpleeg paragraaf 5.5 voor de werking van de batterijen-kit en het oplaadcircuit.
24 V
dc
(n
)
iet BijgeleVerd
SPRINT 11 SW
Pagina
Gids voor de installateur