Het installatieschema achterin deze handleiding bevat de positie en de afmeting van de aansluitingen.
AANSLUITING OP ELEKTRICITEITSNET
Verifieer of de apparatuur kan functioneren met de spanning en de frequentie van de voeding.
Controleer de gegevens van het typeplaatje van de apparatuur en het plaatje dat in de buurt van het
klemmenbord is aangebracht.
Installeer op een goed bereikbare plaats voor de apparatuur een omnipolaire afscheider met een
opening tussen de contacten die een volledige afkoppeling volgens de voorwaarden van de
overspanningscategorie III mogelijk maakt.
Gebruik een flexibele voedingskabel met rubberen isolatie en eigenschappen die op zijn minst gelijk zijn
aan het type H05 RN-F.
Sluit de voedingskabel aan op het klemmenbord volgens de aanwijzingen van het schakelschema dat
samen met de apparatuur is geleverd.
Zet de voedingskabel vast met de wartel.
Bescherm de voedingskabel buiten de apparatuur met een metalen of stugge plastic buis.
Laat de beschadigde voedingskabel door de fabrikant, diens servicecentrum of door een soortgelijk
gekwalificeerd personeel vervangen om risico's te vermijden.
OP DE PANELEN DIE TOEGANG BIEDEN TOT DELEN ONDER SPANNING IS HET SYMBOOL
"HOOGSPANNING" AANGEBRACHT.
AANSLUITING OP DE AARDE EN OP EQUIPOTENTIAAL PUNT
Sluit de elektrisch gevoede apparatuur aan op een functionerende aarding. Sluit de
aardgeleider aan op de aansluitklem met het symbool dat is aangegeven naast de
aansluitklem voor de inkomende lijn.
Sluit de metalen structuur van de elektrisch gevoede apparatuur aan op een
equipotentiaal punt. Sluit de geleider aan op de aansluitklem met het symbool dat aan de
buitenkant van de bodem is aangegeven.
AANSLUITING OP WATERNET
Installeer op een goed bereikbare plaats voor de apparatuur een mechanisch filter en een kraan.
Verwijder eventueel ijzerhoudend afval uit de leidingen alvorens het filter en de apparatuur aan te
sluiten.
De niet-aangesloten aansluitingen met een waterdichte dop afsluiten.
Verifieer na de aansluiting of de aansluitpunten niet lekken.
EIGENSCHAPPEN VAN HET WATER
Voorzie de apparatuur van drinkwater. De toevoerdruk van het water moet 150 - 300 kPa bedragen.
Gebruik een drukreductor als de toevoerdruk hoger is dan de gegeven maximale druk.
64