Informations Concernant La Locomotive Réelle; Informatie Van Het Voorbeeld - marklin 110 Serie Manual De Instrucciones

Ocultar thumbs Ver también para 110 Serie:
Tabla de contenido
Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 14
Informations concernant la locomotive réelle
Les essais réalisés avec les locomotives test de la série
E 10 (BR E 10) furent concluants et menèrent ainsi à la
construction des locomotives pour trains rapides de la série
E 10.1, l'un des 4 types de locomotives électriques du pro-
gramme de construction de la Deutsche Bundesbahn en
1956. Krauss-Maffei et Siemens étaient alors les principales
firmes impliquées dans la construction de ces locomotives.
Pour la transmission, on opta pour le système SSW à silent
blocs, perfectionnement de l'entraînement à ressorts hélicoï-
daux de la série E 18. Outre le frein traditionnel à air com-
primé, le freinage de la loco était assuré par un frein rhéos-
tatique électrique. Avec une puissance de 3700 kW, cette
machine atteignait une vitesse maximale de 150 km/h.
A partir du numéro d'immatriculation E 10 288, l'aspect des loco-
motives fut modifié. Une superstructure aérodynamique, des tam-
pons carénés, une jupe sous les tampons ainsi que sur les côtés
latéraux en étaient les principales caractéristiques. En outre,
certaines de ces locomotives, désormais immatriculées dans la
série E 10.3, reçurent à partir de 1962 la livrée du nouveau «Rhein-
gold». C'est également pour ce dernier que la nouvelle forme de
superstructure avec son «pli caractéristique» avait été conçue.
C'est ainsi que les machines de la série E 10.3, avec une vitesse
maximale de 160 km/h, furent utilisées pour la traction des trains
rapides les plus célèbres d'Allemagne. Dans les années 60, la
livrée de ces machines connut quelques variantes avec différents
tons de gris dans la partie inférieure de la caisse et des surfaces
contrastantes sur les faces frontales pour une meilleure visibi-
lité en cas de luminosité insuffisante.

Informatie van het voorbeeld

De testen met de proeflocomotief van de serie BR E 10 verlie-
pen voorspoedig en leiden tot het bouwen van de sneltreinlo-
comotieven van de serie BR E 10.1. Dit is één van de vier E-loc
types van het nieuwbouwprogramma dat bij de Deutschen
Bundesbahn in1956 van start ging. Aan de bouw van deze
locomotieven namen voornamelijk de firma's Krauss-Maffei
en Siemens deel. Voor de overbrenging werd de SSW-rub-
berring veeraandrijving, een doorontwikkeling van de zgn.
Federtopf-aandrijving van de BR E 18, ingebouwd. Voor het
afremmen van de loc kwam er naast de gebruikelijke lucht-
drukrem een elektrische weerstandsrem. Met een vermogen
van 3700 kW bereikte de loc een maximumsnelheid van 150
km/h.
Vanaf het bedrijfsnummer E 10 288 veranderde het uiterlijk
van de locomotieven. Een aërodynamische loc opbouw,
beklede buffers, een afdekking onder de bufferbalk en een
geheel doorlopend jaloezie aan beide zijden zijn enkele
van de meest in het oog springende kenmerken. Daarnaast
werden enkele van deze locomotieven op dat moment als
BR E 10.3 genummerd, en vanaf 1962 in de kleuren van de
nieuwe "Rheingold" gespoten. Voor deze locs was ook de
nieuwe vorm van de loc opbouw ontwikkeld die al snel "Bü-
gelfalte" (strijkijzervouw) genoemd werd. Zo kwam de E 10.3
als trekkracht, met een maximumsnelheid van 160 km/h, voor
Duitslands beroemdste sneltrein voor de lange afstand. In de
jaren zestig werden de locs in enkele kleurvarianten gespo-
ten met verschillende grijstinten in de onderbouw van de loc
en contrastvlakken op de fronten om een betere herkenning
te garanderen bij slecht zicht.
5
Tabla de contenido
loading

Este manual también es adecuado para:

37010

Tabla de contenido