01. Verduister de zonsensor met de hand of met een
zwarte ondoorzichtige doek.
02. Draai de trimmer "Zon" en de trimmer "Wind" (als
die aanwezig is) tegen de wijzers van de klok in tot
ze in de stand "Test" staan.
03. Leg een vinger op de regensensor en houd hem in
die positie. Vervolgens controleert u: a) of de sen-
sor na 2 seconden een 'Omhoog'-instructie naar
de motor stuurt (Let op! – Als de motor niets uit-
voert, herhaalt u de procedure van bij het begin); b)
of de Led achtereenvolgens een aantal maal kort
oranje knippert.
04. Haal uw vinger van de regensensor en controleer of
de Led na 3 seconden achtereenvolgens een aantal
maal kort afwisselend groen en rood knippert.
06. Verwijder uw hand of de doek die u hebt gebruikt
om de sensor te verduisteren.
07. Draai de trimmers "Zon" en "Wind" tot slot met de
wijzers van de klok mee tot de gewenste waarde(*),
buiten de "Test"-zone.
(*) - Deze waarde kan nadien ook gewijzigd worden aan
de hand van de procedure en de informatie vermeld in
Hoofdstuk 7.
• IJken van de windsensor (functie niet aanwezig bij
het model SRT) (Snelstartgids - stap 4)
01. Draai de trimmer "Wind" tegen de wijzers van de
klok in tot hij in de stand "Test" staat.
02. Breng de bladen van de windsensor in beweging en
controleer: a) of de motor een 'Omhoog'-instructie
verstuurt naar de zonwering; b) of de sensor de be-
diening van de motor verhindert met enige andere
instructie (bescherming van de zonwering tegen de
wind); c) of de Led achtereenvolgens een aantal maal
kort rood knippert (= overschrijding van de drempel).
03. Breng de bladen vervolgens tot stilstand en contro-
leer: a) of de Led achtereenvolgens een aantal maal
kort afwisselend rood en groen knippert (= einde
drempeloverschrijding); b) of de sensor de bescher-
ming van de zonwering tegen de wind deblokkeert:
geef daartoe een instructie met de zender en con-
troleer of de zonwering reageert op die instructie.
7 – Nederlands
04. Draai de trimmer "Wind" tot slot met de wijzers van
de klok mee tot de gewenste waarde(*), buiten de
"Test"-zone.
(*) - Deze waarde kan nadien ook gewijzigd worden aan
de hand van de procedure en de informatie vermeld in
Hoofdstuk 7.
7 - INSTELLING VAN DE ACTIVERINGS-
DREMPELS VAN DE KLIMAATSENSOREN
De afstelling van de klimaatsensoren die in het product
aanwezig zijn, dient ervoor om voor elk van hen een "ac-
tiveringsdrempel" in te stellen, m.a.w. een gewens-
te waarde waarboven (of waaronder) de sensor geacti-
veerd wordt en een radiosignaal stuurt naar de ontvan-
ger waarin hij werd opgeslagen.
• Werking van de "WIND"-drempel (afb. 5) – De
windsensor, die enkel aanwezig is bij het mod. WSRT,
detecteert en meet in real time de snelheid van de wind;
wanneer deze de ingestelde waarde overschrijdt, stuurt
de sensor na 3 seconden een 'Omhoog'-instructie naar
de motor en blokkeert hij de handmatige bediening.
Wanneer de wind gaat liggen en de snelheid onder de in-
gestelde waarde zakt, stuurt de sensor deze toestand na
4 minuten naar de motor; daarbij wordt ook de mogelijk-
heid hersteld om handmatig instructies te versturen. Na
ca. 10 minuten wordt de automatische werking hersteld.
• Werking van de "ZON"-drempel (afb. 6) – De zon-
sensor detecteert en meet in real time de intensiteit van
het zonlicht; wanneer deze de ingestelde waarde over-
schrijdt, stuurt de sensor na 2 minuten een 'Omlaag'-
instructie naar de motor.
Wanneer de intensiteit van het zonlicht onder de inge-
stelde waarde zakt, stuurt de sensor na 15 minuten een
'Omhoog'-instructie naar de motor.
• Werking van de "REGEN"-drempel (afb. 7) – De
werking van de regensensor is van het type ON/OFF en
omvat geen afstelling van de drempel. Wanneer het be-
gint te regenen of te sneeuwen, stuurt de sensor een
'Omhoog'-instructie naar de motor (fabrieksinstelling: bij
enkele motoren is het mogelijk dit te wijzen en een 'Om-
laag'-instructie in te stellen. Daartoe verwijzen wij naar de
handleiding van de motor.). Het is op elk willekeurig mo-
ment mogelijk om handmatige instructies te versturen.
Procedure voor de instelling van de activerings-
drempel van de sensor "Zon" en "Wind" (fig. 8)
01. Schakel de voeding naar de sensor uit en wacht 2
seconden.
02. Draai de trimmer "Zon" tot hij ingesteld staat op de
gewenste waarde. Belangrijk – Als de trimmer in-
gesteld wordt op de maximale waarde (m.a.w. aan
het eind van de slag gaat u door in de richting van
de wijzers van de klok), wordt de werking van de
zonsensor uitgesloten.
03. Als de trimmer "Wind" aanwezig is, draait u eraan tot
hij ingesteld staat op de gewenste waarde.
04. Schakel de elektrische voeding opnieuw in aan de
sensor af.
05. Controleer of de Led "L1" afwisselend rood en groen
knippert.
06. Om de procedure te beëindigen, wacht u tot het knip-
peren ophoudt.
8 - DIAGNOSE
Het is op elk willekeurig moment mogelijk om de "DI-
AGNOSE-modus" te activeren om te controleren of de
intensiteit van de weersomstandigheden die zich op dat
moment voordoen, onder of boven de ingestelde drem-
pel ligt en om eventuele storingen te detecteren.
Om de diagnose te activeren, drukt u kort op de toets
"P1" en wacht u ongeveer 1 seconde tot de rode Led
stopt met knipperen. Vervolgens observeert u de daar-
opvolgende signalering van de Led en kijkt u de bete-
kenis ervan na in Tabel A. Opmerking – Als tijdens
de normale werking meerdere drempels worden over-
schreden (bijvoorbeeld de 'wind'-drempel en de 'regen'-
drempel), zal het diagnosesysteem enkel de drempel
vermelden die in Tabel A geïdentificeerd wordt met het
laagste nummer.
Let op! – De "diagnose"-modus bewerkstelligt al-
leen de signalering via de Led, er wordt geen in-
structie gegeven aan de zonwering.
Opmerking – Om te controleren of er zich in de inrichting
ook echt een storing heeft voorgedaan, volstaat het de