ATLAS ECO 30 SI UNIT
Regeling vanaf de klokthermostaat met afstandsbediening
Als de verwarmingsketel aangesloten is op een klokthermostaat met afstand-
A
sbediening (optioneel), dan worden de bovengenoemde afstellingen uitgevo-
erd volgens hetgeen vermeld staat in tabella 1.
Tabella. 1
Regeling van verwarmingstempera-
Deze temperatuur kan zowel in het menu van de klokthermostaat met afstandsbedie-
tuur
ning afgesteld worden als op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel.
Regeling van temperatuur sanitair
Deze temperatuur kan zowel in het menu van de klokthermostaat met afstandsbedie-
water
ning afgesteld worden als op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel.
Omschakelen Zomer/Winter
De functie Zomer heeft voorrang op de eventuele vraag om verwarming van de klok-
thermostaat met afstandsbediening.
Bij uitschakeling van de functie Sanitair in het menu van de klokthermostaat met
afstandsbediening gaat de verwarmingsketel over naar de Economy-modus. In deze
conditie is de eco/comfort-functie vanaf het bedieningspaneel uitgeschakeld.
Keuze Eco/Comfort
Bij inschakeling van de functie Sanitair in het menu klokthermostaat met afstandsbe-
diening gaat de verwarmingsketel over naar de Comfort-modus. In deze conditie kan
de eco/comfort-functie op het bedieningspaneel van de verwarmingsketel worden
geselecteerd.
Weersafhankelijke temperatuur
Zowel de klokthermostaat met afstandsbediening als de kaart van de verwarmingske-
tel beheren de regeling van de weersafhankelijke temperatuur: van de twee, heeft de
weersafhankelijke temperatuur van de kaart van de verwarmingsketel voorrang.
Afstelling hydraulische druk installatie
De vuldruk bij een koude installatie, afgelezen op de vochtmeter, moet ongeveer 1,0 bar bedragen.
Bedien de vulkraan om de druk in de installatie weer terug te brengen naar een waarde
van meer dan 1,0 bar.
Draai na deze handeling altijd de vulkraan dicht.
A
3. INSTALLATIE
3.1 Algemene regels
DE INSTALLATIE VAN DE VERWARMINGSKETEL MAG UITSLUITEND DOOR GES-
PECIALISEERD EN SPECIFIEK OPGELEID PERSONEEL WORDEN UITGEVOERD,
MET INACHTNEMING VAN ALLE INSTRUCTIES VAN DEZE TECHNISCHE HAND-
LEIDING, VAN DE BEPALINGEN VAN DE GELDENDE WETGEVING, VAN DE VOOR-
SCHRIFTEN VAN DE PLAATSELIJK EN LANDELIJK VAN KRACHT ZIJNDE
NORMEN, EN VOLGENS DE REGELS VAN GOEDE TECHNIEK.
3.2 Installatieplaats
De verwarmingsketel moet in een aparte ruimte geplaatst worden, met ventilatieopenin-
gen naar buiten, in overeenstemming met de geldende voorschriften. Als er zich in de-
zelfde ruimte meerdere branders of afzuiginstallaties bevinden die tegelijkertijd kunnen
functioneren, moeten de ventilatieopeningen afmetingen hebben die geschikt zijn voor
gelijktijdige werking van alle apparatuur. Er mogen zich geen brandbare voorwerpen of
materialen in de ruimte bevinden of bijtende gassen, stoffen of vluchtige deeltjes die,
aangezogen door de branderventilator, verstopping van de interne branderleidingen of
van de verbrandingskop kunnen veroorzaken. Het vertrek moet droog zijn en mag niet
blootstaan aan regen, sneeuw of vorst.
Als het apparaat wordt omsloten door meubels of als er meubels naast worden
A
gemonteerd, moet er ruimte worden vrijgehouden voor demontage van de
behuizing en om de normale onderhoudswerkzaamheden te kunnen uitvoeren
3.3 Hydraulische aansluitingen
Aanwijzingen
Het thermisch vermogen van het apparaat moet vooraf worden vastgesteld door berekening van
de warmtebehoefte van het gebouw volgens de geldende voorschriften. De installatie moet uitge-
rust zijn met alle componenten, zodat ze correct en regelmatig kan werken. Het is raadzaam om
tussen verwarmingsketel en verwarmingsinstallatie afsluitkleppen te plaatsen waarmee de verwar-
mingsketel zo nodig van de installatie geïsoleerd kan worden.
B
De afvoer van de veiligheidsklep moet worden verbonden met een trechter of
een verzamelleiding, om te voorkomen dat er water over de vloer loopt als er
overdruk in het verwarmingscircuit is. Indien dit niet gebeurt en de afvoerklep
ingrijpt waardoor de ruimte onder water loopt, kan de fabrikant van de verwar-
mingsketel niet aansprakelijk worden gesteld.
Gebruik de leidingen van de hydraulische installaties niet voor aarding van
elektrische apparaten.
Reinig, voordat u de installatie verricht, alle leidingen van het systeem zorgvuldig om
eventuele restmaterialen of vuil te verwijderen, die de goede werking van het apparaat
nadelig kunnen beïnvloeden.
Verricht de aansluitingen op de overeenkomstige aansluitpunten, zoals in de afbeelding
van cap. 5 is weergegeven en volgens de op het apparaat aangebrachte symbolen.
Hoog efficiënte circulatiepomp
Voor een goede werking van de verwarmingsketel ATLAS ECO 30 SI UNIT, moet de
snelheidskeuzeknop (zie fig. 16) op stand III gezet worden.
Min
.
1
I
4
II
7
III
fig. 16
cod. 3541Q551 - Rev. 00 - 09/2019
Kenmerken van het water van de installatie
Bij een waterhardheidsgraad van meer dan 25° Fr (1°F = 10ppm CaCO3), is het nood-
zakelijk dat het water op passende wijze behandeld wordt om afzettingen in de verwar-
mingsketel te voorkomen. Na behandeling mag de hardheidsgraad niet minder dan 15°F
bedragen (DPR 236/88 betreffende gebruik van water bestemd voor consumptie).
Behandeling van het water is onontbeerlijk bij uitgebreide installaties of bij frequente in-
voer van suppletiewater in de installatie.
Antivriessysteem, antivriesmiddel, additieven en remmende stoffen
De verwarmingsketel is uitgerust met een antivriessysteem, dat de ketel inschakelt in ve-
rwarmingsmodus wanneer de temperatuur van het toevoerwater onder de 6 °C daalt.
Het systeem functioneert niet wanneer het apparaat niet van stroom en/of gas wordt vo-
orzien. Het gebruik van antivriesmiddelen, additieven en remmende stoffen is, indien no-
odzakelijk, uitsluitend toegestaan indien de fabrikant van dergelijke vloeistof of
additieven garant staat voor het feit dat zijn producten voor het betreffende doel geschikt
zijn en geen schade veroorzaken aan de warmtewisselaar of aan overige componenten
en/of materialen van verwarmingsketel en installatie. Het is verboden antivriesmiddelen,
additieven en remmende stoffen te gebruiken die bestemd zijn voor algemene doelein-
den en niet specifiek bedoeld voor verwarmingsinstallaties en ongeschikt voor het ma-
teriaal waaruit verwarmingsketel en installatie samengesteld zijn.
3.4 Aansluiting van de brander
De brander is uitgerust met slangen en een filter voor aansluiting op de olietoevoerlei-
ding. fig. 17Laat de slangen uit de achterwand steken en installeer het filter zoals ver-
meld in .
fig. 17 - Installatie brandstoffilter
Het olietoevoercircuit moet tot stand gebracht worden volgens een van onderstaande
schema's, waarbij de in de tabel weergegeven lengte van de leidingen (LMAX) niet over-
schreden mag worden.
fig. 18 - Zwaartekrachtvoeding
fig. 19 - Voeding door aanzuiging
55
NL