bl130i_bu_1609929F17_t.fm Seite 5 Montag, 21. April 2008 4:22 16
Waterpasnauwkeurigheid
Invloeden op de nauwkeurigheid
De grootste invloed oefent de omgevingstemperatuur
uit. Vooral vanaf de grond naar boven verlopende tem-
peratuurverschillen kunnen de laserstraal doen afbuigen.
De afwijkingen zijn relevant vanaf een afstand van ca.
20 m en kunnen op 100 m zelfs het twee- tot viervou-
dige van de afwijking bij 20 m bedragen.
Gezien het optreden van temperatuurverschillen vlak-
bij de vloer dient er bij een afstand van 20 m of
meer altijd met een statief te worden gewerkt. Het ap-
paraat moet bovendien altijd in het midden van het
werkoppervlak worden opgesteld.
Nauwkeurigheidscontrole van het apparaat
Behalve externe invloeden kunnen ook apparaatspeci-
fieke invloeden tot afwijkingen leiden. Controleer daar-
om altijd voor het begin van de werkzaamheden de
nauwkeurigheid van het apparaat.
Daarvoor is een vrij meettraject van 20 m op een sta-
biele ondergrond tussen twee muren A en B vereist. Er
moet een omslagmeting in horizontale positie over bei-
de assen X en Y (zowel positief als negatief) plaatsvin-
den (vier complete metingen).
–
Plaats het apparaat in horizontale stand op een sta-
biele en vlakke ondergrond of op een statief (toebe-
horen) dichtbij muur A en schakel het apparaat in.
–
Richt na het waterpassen de laserstraal in de
puntfunctie op de dichtbijgelegen muur A. Mar-
keer het midden van de punt van de laserstraal op
de muur (I).
–
Draai het apparaat 180°, laat het vooraf waterpas-
sen en markeer het midden van de punt van de la-
serstraal op de muur B, die het verst verwijderd is
(II).
1 609 929 F17 • (04.05) T
–
Plaats het apparaat, zonder het te draaien, dichtbij
muur B en laat het vooraf waterpassen.
–
Stel het apparaat in hoogte zo af (met het statief of
indien nodig door er iets onder te leggen) dat het
midden van de punt van de laserstraal precies de
eerder gemarkeerde punt II op muur B raakt.
–
Draai het apparaat 180° zonder de hoogte te ver-
anderen, laat het vooraf waterpassen en markeer
het midden van de punt van de laserstraal op
muur A (III).
–
Het verschil d van beide gemarkeerde punten I en
III op muur A geeft de feitelijke afwijking van het
apparaat voor de gemeten as aan.
Herhaal de meting voor de andere drie assen. Draai
daarvoor het apparaat voor het begin van de meting
telkens 90°.
Op het meettraject van 2 x 20 m = 40 m mag de afwij-
king ±4 mm bedragen. De hoogste en de laagste mar-
kering mogen daarom 8 mm uiteenliggen.
Indien het apparaat de maximale afwijking bij een van
de vier metingen overschrijdt, dient het naar de
Bosch-klantenservice te worden verzonden.
Nederlands–5