G
De afstand tot het bestraalde voorwerp moet ten
minste 10 cm bedragen.
1) Schroef het lichteffectapparaat met de montage-
beugel (1) op een geschikte plaats vast, b.v. aan
een brug of op een lichtstatief.
WAARSCHUWING Het Lichteffectapparaat moet
2) Om het lichteffectapparaat te richten, draait u de
bevestigingsschroeven (6) los. Stel de gewenste
hellingshoek van het toestel in en draai de schroe-
ven weer vast.
5 Ingebruikneming
WAARSCHUWING Kijk niet rechtstreeks in de licht-
bundel, omdat dit de ogen kan
beschadigen.
Weet dat stroboscoopeffecten en
zeer snelle lichtwisselingen bij
fotosensibele mensen en epilep-
tici epileptische aanvallen kun-
nen veroorzaken!
Om het apparaat in te schakelen, verbindt u het mee-
geleverde netsnoer eerst met de jack (10) en plugt u
de stekker in een stopcontact (230 V~/50 Hz). Trek de
netstekker weer uit het stopcontact om het apparaat uit
te schakelen.
Voor een makkelijker bediening is het aangeraden
het apparaat in een stopcontact te pluggen dat u via
een lichtschakelaar kan in- en uitschakelen.
Opgelet: Het apparaat mag niet via een dimmer op de
netspanning zijn aangesloten!
6 Gebruik zonder besturingsapparaat
Zet de DIP-schakelaar nr. 1 (2) in de stand ON, en alle
andere DIP-schakelaars in de bovenste stand. De con-
trole-LED (3) licht op.
Fig. 3 De mastermodus instellen
Als het lichteffectapparaat geen DMX-besturingssig-
naal ontvangt, lichten de lichtbundels op. De lichtpa-
deskundig en veilig worden
gemonteerd. Als het op een
plek
wordt
geïnstalleerd,
waar personen onder kunnen
komen staan, moet het extra
worden beveiligd (b.v. door
een hijskabel ; bevestig de
hijskabel zo dat het apparaat
niet meer dan 20 cm kan val-
len).
tronen draaien, veranderen van kleur en af en toe ver-
andert de draairichting.
Als er muziek wordt gespeeld met een duidelijk
ritme in het basbereik en met een voldoende geluids-
volume, dan wordt via de ingebouwde microfoon (4) de
draairichting, de draaisnelheid en de kleurwisseling
gestuurd. Bij elke muziekstuurimpuls gaat de controle-
LED (3) even uit. Als de muzieksturing niet optimaal
zou functioneren, verhoogt u het geluidsvolume of ver-
kort u de afstand tussen geluidsbron en het lichteffect-
apparaat.
6.1 Constante draaisnelheid
Als de lichtpatronen met een constante snelheid moe-
ten draaien, zet u ook de DIP-schakelaar nr. 2 (2) in de
stand ON. Nu kunt u de draaisnelheid instellen met de
schakelaars nr. 4, 5 en 6. De draairichting wijzigt af en
toe en kan ook met de schakelaar nr. 3 worden gewij-
zigd. De muzieksturing via de microfoon (4) is daarbij
uitgeschakeld.
6.2 Meerdere LED-810DMX /-812DMX-
apparaten aaneenschakelen
U kunt meerdere LED-810DMX/-812DMX-apparaten
aaneenschakelen om zo via de microfoon van het cen-
trale apparaat (master) alle overige randapparaten
(slave) met hetzelfde ritme te sturen.
1) Verbind de aansluiting DMX OUTPUT (8) van het
centrale apparaat via een 3-polige XLR-kabel (b.v.
serie MEC-... of MECN-... uit het gamma van "img
Stage Line") met de aansluiting DMX INPUT (7) van
het eerste randapparaat.
2) Verbind de aansluiting DMX OUTPUT van het eer-
ste randapparaat met de aansluiting DMX INPUT
van het tweede randapparaat etc. tot alle apparaten
in een ketting aangesloten zijn.
3) Zet de DIP-schakelaars nr. 1 – 9 (2) op de neven-
apparaten allemaal in de bovenste stand (OFF).
Zodra de nevenapparaten de besturingssignalen
van het centrale apparaat ontvangen, licht op con-
trole-LED (3) van de nevenapparaten om de twee
seconden op.
Fig. 4 Instelling voor de nevenapparaten (slavemodus)
4) Met de DIP-schakelaar nr. 10 (OPTIE) kunt u op de
nevenapparaten selecteren, of ze tegengesteld aan
(schakelaar op ON) of net op dezelfde wijze als
(schakelaar in de bovenste stand) het centrale
apparaat moeten reageren.
NL
21