TESTPROCEDURE
Schakel de motor van het geteste voertuig uit.
Sluit de voedingsaansluitingen van de tester aan op de batterijcontacten. Houd de juiste polariteit aan. Sluit eerst de testklem "-"
en zwart gemarkeerd aan op de batterijklem gemarkeerd "-". Sluit vervolgens de met "+" en rood gemarkeerde testklem aan op
de met "+" gemarkeerde batterijklem.
Zoek de injector die u wilt testen en ontkoppel de stroomvoorziening van de installatie van het voertuig. Sluit vervolgens de test-
klemmen aan op de injectorcontacten.
Druk op de met MODE SET [modus instellen] gemarkeerde modusknop om een van de beschikbare testmodi te selecteren. Het
display toont het nummer van de gekozen modus.
Modus 1: in deze modus zal de tester na het indrukken van de impulsknop met de aanduiding PULSE een impuls van ca. 250
ms uitzenden.
Modus 2: in deze modus zal de tester na het indrukken van de impulsknop met de aanduiding PULSE 50 impulsen van elk on-
geveer 7 ms uitzenden.
Modus 3: in deze modus zal de tester na het indrukken van de impulsknop met de aanduiding PULSE 100 impulsen van elk
ongeveer 3,5 ms uitzenden.
Modus 4: in deze modus zal de tester, na het indrukken van de impulsknop met de aanduiding PULSE, een continue impulsuit-
stoot starten met een frequentie van 50 impulsen gedurende ca. 1450 ms. Elke impuls zal ongeveer 7 ms lang zijn. Door opnieuw
op de impulsknop te drukken, wordt de impulsuitstoot gestopt.
Na het instellen van de geselecteerde modus, druk op de impulsknop met de aanduiding PULSE, zal de tester impulsen van de
geselecteerde modus uitzenden, wat wordt bevestigd door het oplichten van de impuls-indicator.
Indien nodig kunt u de test herhalen door nogmaals op de impulsknop te drukken.
Als u de testmodus wilt wijzigen, drukt u op de afsluitknop met de aanduiding ESC om de eerder geselecteerde modus te beëin-
digen en drukt u vervolgens op de modusknop totdat de juiste testmodus is geselecteerd.
In het geval van een onbeschadigde injector zal de werking van zijn klep worden gehoord in het ritme van de impulsen die door
de tester worden gegeven.
ONDERHOUD EN OPSLAG VAN HET PRODUCT
Reinig de testerbehuizing met een licht vochtige doek en veeg deze droog. Dompel de tester nooit onder in water of een andere
vloeistof. Houd de testerklemmen schoon. Als er tekenen van corrosie of patina zijn, reinig dan de metalen delen met een koperen
contactreiniger.
Bewaar de tester apart, zodat deze niet wordt blootgesteld aan stoten, bijvoorbeeld van ander gereedschap in de gereedschaps-
kist. De opslagruimte moet schaduwrijk en goed geventileerd zijn. Moet ook beschermd worden tegen ongeoorloofde toegang,
vooral kinderen.
Dit symbool geeft aan dat afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (inclusief batterijen en accu's) niet samen met ander afval mag worden
weggegooid. Afgedankte apparatuur moet gescheiden worden ingezameld en bij een inzamelpunt worden ingeleverd om te zorgen voor recycling en
terugwinning, zodat de hoeveelheid afval en het gebruik van natuurlijke hulpbronnen kan worden beperkt. Het ongecontroleerd vrijkomen van gevaarlijke
componenten in elektrische en elektronische apparatuur kan een risico vormen voor de menselijke gezondheid en schadelijke gevolgen hebben voor het
milieu. Het huishouden speelt een belangrijke rol bij het bijdragen aan hergebruik en terugwinning, inclusief recycling van afgedankte apparatuur. Voor meer
informatie over de juiste recyclingmethoden kunt u contact opnemen met uw gemeente of detailhandelaar.
O O R S P R O N K E L I J K E I N S T R U C T I E S
NL
33