Inbedrijfstelling
Algemene aanwijzingen
Het apparaat remt elektrisch tot stilstand
wanneer één van de volgende voorwaar-
den vervuld is.
– Voet werd van het gaspedaal geno-
men.
– Chauffeursstoel werd langer dan 1 se-
conde verlaten.
– Sleutelschakelaar werd op „0" gezet.
De automatische parkeerrem werkt pas in
stilstand.
Veegmachine op een egaal oppervlak
neerzetten.
Sleutel verwijderen.
Vóór de start/veiligheidscontrole
Ladingstoestand van de accu controle-
ren.
Zijbezems controleren.
Veegwals op slijtage en ingedraaide
banden controleren.
Veeggoedcontainer legen.
Luchtdruk banden controleren.
Zitcontactschakelaar op functionaliteit
controleren.
Instructie: Beschrijving zie hoofdstuk Re-
paraties en onderhoud.
Werking
Chauffeursstoel instellen
Hefboom stoelverstelling naar binnen
trekken.
Stoel verschuiven, hefboom loslaten en
vastzetten.
Door vooruit- en terugbewegen van de
stoel controleren of hij vast zit.
Ladingstoestand van de accu con-
troleren
– Controlelampje brandt groen
Batterij is opgeladen (100...40%).
– Controlelampje brandt geel
Batterij is tot 40...20% ontladen.
– Controlelampje knippert rood
Batterij is bijna ontladen. Het vegen
wordt weldra automatisch uitgescha-
keld.
– Controlelampje brandt rood
Batterij is ontladen. Het vegen wordt
automatisch uitgeschakeld (herinbe-
drijfstelling van de veegaggregaten al-
leen mogelijk na opladen van de
batterij).
Apparaat onmiddellijk naar het oplaad-
apparaat brengen en bergop rijden ver-
mijden.
Accu laden.
Parkeerrem controleren
Gevaar
Ongevalgevaar. Voor elke werking moet de
functionaliteit van de parkeerrem op een
vlakte gecontroleerd worden.
Zitpositie innemen.
Noodstopknop door draaien ontgrende-
len.
62
Sleutelschakelaar op „1" stellen.
Rijrichtingsschakelaar (vooruit/achter-
uit) bedienen.
Gaspedaal licht induwen.
De rem moet hoorbaar ontgrendelen en
op vlak terrein zacht beginnen te rollen.
Gaspedaal loslaten
Indien het pedaal losgelaten wordt,
moet de rem hoorbaar remmen.
Instructie: Wanneer dat niet het geval is,
moet het apparaat buiten bedrijf worden
gesteld en moet de klantendienst geraad-
pleegd worden.
Aflegvlak
Instructie: De max. toegelaten lading van
het aflegvlak bedraagt 20 kg.
Er moet voor een veilige bevestiging
van de lading gezorgd worden.
Noodstopknop
– Het apparaat beschikt over een nood-
stopknop. Wanneer die ingedrukt
wordt, stopt het apparaat plots en treedt
de automatische parkeerrem in wer-
king.
– Om het apparaat opnieuw in bedrijf te
stellen eerst de noodstopknop ontgren-
delen en dan de sleutelschakelaar kort
uit- en opnieuw inschakelen.
Programma's selecteren
1 Rijden
Naar gebruiksplaats rijden.
Veegrol en zijbezems zijn opgeheven.
2 Vegen met veegrol
Veegrol wordt neergelaten.
3 Vegen met keerrol en zijbezems
Keerrol en zijbezems worden neergela-
ten.
Apparaat inschakelen
OPMERKING
Het apparaat is uitgerust met van een zit-
contactschakelaar. Bij het verlaten van de
chauffeursstoel wordt het apparaat na een
vertraging van ca. 1,5 sec. tot stilstand af-
geremd en worden geactiveerde veegfunc-
ties uitgeschakeld.
Op de chauffeursstoel plaatsnemen.
Rijpedaal NIET gebruiken.
Programmaschakelaar op markering 1
(rijden) zetten.
Sleutelschakelaar op „1" stellen.
6
-
NL
Apparaat verrijden
Gevaar
Ongevalgevaar. Indien het apparaat geen
remwerking meer vertoont, moet als volgt
te werk worden gegaan:
– Wanneer het apparaat op een helling
van meer dan 2% bij het loslaten van
het rijpedaal niet tot stilstand komt, mag
om veiligheidsredenen de noodstop-
knop alleen ingedrukt worden, wanneer
de juiste mechanische functie van de
parkeerrem bij iedere inbedrijfname
van de machine van te voren gecontro-
leerd is.
– Het apparaat moet bij het bereiken van
de stilstand (op een effen vlakte) buiten
werking gesteld worden en de klanten-
dienst moet geraadpleegd worden!
– Bijkomend moeten de onderhoudsin-
structies voor remmen in acht genomen
worden.
Noodstopknop door draaien ontgrende-
len.
Gaan zitten en sleutelschakelaar naar
stand „1" draaien.
Vooruit rijden
Rijrichtingsschakelaar op „vooruit" stel-
len.
Langzaam op het gaspedaal drukken.
Achteruit rijden
GEVAAR
– Verwondingsgevaar! Bij het achteruitrij-
den mogen derden niet in gevaar ge-
bracht worden, eventueel aanwijzingen
laten geven.
– Bij het achteruitrijden weerklinkt een
pulserende waarschuwingstoon.
– De snelheid bij het achteruitrijden is om
veiligheidsredenen lager dan de snel-
heid bij het vooruitrijden.
Rijrichtingsschakelaar op „achteruit"
stellen.
Langzaam op het gaspedaal drukken.
Instructie
Met het gaspedaal kan de rijsnelheid
traploos geregeld worden.
Remmen
Rijpedaal loslaten, het apparaat remt
zelf en blijft staan.
Over hindernissen heen rijden
VOORZICHTIG
Er mag niet over voorwerpen of vrijstaande
hindernissen gereden worden; deze mo-
gen ook niet verschoven worden.
Vaste hindernissen tot 5 cm kunnen
langzaam en voorzichtig bereden wor-
den.
Vaste hindernissen van meer dan 5 cm
mogen enkel met een geschikt platform
bereden worden.
Overbelasting van de rijmotor
Bij overbelasting wordt de motor van de
wielaandrijving na een bepaalde tijd uitge-
schakeld. Het controlelampje „Overbelas-
ting van de rijmotor" brandt rood zodra de
rokmotorstroom beperkt wordt. Bij overver-