6.6. VERSIE AUTOSTART DLM – VEREISTEN VOOR HET GEBRUIK VAN HET DYNAMISCHE
BEHEER VAN HET LAADVERMOGEN
Het oplaadstation kan worden ingesteld om het laadvermogen naar het elektrische voertuig dynamisch te beheren.
Om deze logica te implementeren, moet de elektrische installatie dienovereenkomstig worden voorbereid. Het is
noodzakelijk om een energiemeter (code GWD6812 of GWD6817) stroomopwaarts de elektrische installatie te
installeren die al het huishoudelijk verbruik kan meten. Deze energiemeter moet dan via een lijn RS485 op het
oplaadstation worden aangesloten om de communicatie op het Modbus-protocol mogelijk te maken. Zie deel
12.1.2 voor meer details.
INSTALLATIE EN AANSLUITING VAN HET APPARAAT
7.
Voordat u de installatie van het apparaat verricht, moet u de verpakking verwijderen en er vooral op letten dat u
de behuizing niet beschadigt.
Controleer de afwezigheid van condensatie in de verpakking. Als condensatie aanwezig is, installeer het apparaat
dan alleen als het volledig droog is.
Alle installatiehandelingen moeten worden uitgevoerd in overeenstemming met de geldende richtlijn.
Alle handelingen waarbij zware gewichten worden verplaatst, moeten door twee personen worden uitge-
voerd.
De aansluiting moet worden uitgevoerd wanneer de spanning is uitgeschakeld en door gekwalificeerd
personeel.
Controleer nauwkeurig dat er geen spanning op het apparaat staat wanneer u erin moet werken.
Om de afwezigheid van spanning te meten, is het verplicht om diëlektrische handschoenen en een veilig-
heidsbril te dragen die zijn goedgekeurd voor elektrische risico's.
Zodra de wallbox is geïnstalleerd dient u het beschermende folie van het display aan de
voorzijde te verwijderen.
7.1. ALGEMENE INSTALLATIEVEREISTEN
• Het apparaat moet worden geïnstalleerd in een geschikte omgeving die voldoet aan de aan-
wijzingen die worden beschreven in hoofdstuk "6. Voorbereiding voor de installatie van het apparaat". Boven-
dien moeten de elementen die in de rest van de installatie worden gebruikt, compatibel zijn met het apparaat
en moeten ze in overeenstemming zijn met de toepasselijke wetgeving.
• De ventilatie en werkruimte moeten geschikt zijn voor de onderhoudshandelingen volgens de geldende richtlijn.
• De externe verbindingsapparaten moeten geschikt zijn, en ze moeten de afstand respecteren die is vastgelegd
in de geldende richtlijn.
• De diameter van de aansluitkabels moet geschikt zijn voor de maximum stroomsterkte.
• De installatie moet alles voorzien wat nodig is om de correcte werking van het oplaadstation te waarborgen op
basis van de gekozen en de gewenste modus van opladen, meer bepaald voor de versie AUTOSTART DLM. Als
dit niet gegarandeerd wordt, zal de werking van het station beperkt of niet mogelijk zijn.
293