8.4
Pomp installatie
Voor een correct gemonteerde installatie gelieve er voor te zorgen dat de volgende richtlijnen in acht
worden genomen:
Bouw de pomp niet in een krappe ruimte zonder voldoende luchtstroming rondom de pomp.
l
Houdt zuig- en persslangen zo kort en direct mogelijk en volg de meest directe route. Gebruik
l
bochten met een grote radius: ten minste vier keer de slangdiameter. Zorg ervoor dat de
aansluitleidingen en koppelingen sterk genoeg zijn om de voorspelde leidingdruk te kunnen
weerstaan. Vermijd slangverloopstukken en slangen met een kleinere binnendiameter dan de slang
in het pompkopgedeelte; dit geldt met name voor leidingen aan de aanzuigzijde. Geen van de
kleppen in de leiding (meestal niet nodig) mogen de doorstroming belemmeren. Kleppen in de
doorstroomleiding moeten open staan wanneer de pomp in bedrijf is.
Gebruik aanzuig- en persleidingen met een binnendiameter die gelijk is aan of groter dan de
l
diameter van de slang in de pompkop. Gebruik bij het verpompen van viskeuze vloeistoffen
leidingstukken met een binnendiameter die diverse maten groter is dan die van de pompslang.
Zorg ervoor dat de toevoer- en afvoerleidingen van de systeemvloeistof geschikt zijn voor de
l
gevaarlijke omgeving waarin de pomp werkt en geen elektrostatische lading kunnen verzamelen.
Plaats de pomp, indien mogelijk, op of net onder het peil van de vloeistof die moet worden
l
verpompt. Dit garandeert optimale toestroom en maximale pompefficiëntie.
Houdt het vaste gedeelte van de pompkop en alle bewegende delen schoon en vrij van
l
verontreiniging en vuil.
Gebruik een lage snelheid bij het verpompen van viskeuze vloeistoffen. Voordruk zal de
l
pompprestatie altijd verbeteren, vooral bij viskeuze materialen.
Beperk de peristaltische slang tot de lengte naast de pompkop, omdat de peristaltische slang
l
isolerend is. Er zijn elektrostatische testen gebruikt om te bepalen welke Watson-Marlow-slangen
geschikt
zijn
voor
gebruiksomstandigheden voor een veilig bedrijf - Slangmaterialen geschikt voor gebruik met deze
apparatuur" på side23 voor meer informatie. Overal in het systeem moeten geaarde, geleidende
pijpleidingen worden gebruikt.
Bij het gebruik van een Marprene of Bioprene pompslang (continu), moet de slang worden
l
nagespannen na de eerste 30 minuten dat de pomp in bedrijf is geweest.
Zorg ervoor dat de drain-plug geplaatst is wanneer de bewaakte afvoerpoort niet in gebruik is. Zie
l
de eerste onderstaande afbeelding.
Gebruik bewaakte afvoerleidingen bij het verpompen van gevaarlijke, agressieve of schurende
l
vloeistoffen of producten die uitharden bij contact met de lucht. Zie tweede en derde afbeelding
hierboven.
Zorg ervoor dat er voldoende ruimte onder de pompkop is wanneer u de afvoerleiding met behulp
l
van de meegeleverde koppelingsadapter aansluit op de bewaakte afvalpoort. De afvoerleidingen
moeten naar een geschikte opvangbak of afvoer lopen.
Neem, indien u niet zeker bent van een installatie, contact op met de plaatselijke Watson-Marlow
l
vertegenwoordiging voor verdere assistentie.
Slang keuze: De chemische compatibiliteit lijst zoals gepubliceerd in Watson-Marlow uitgaven zijn
l
richtlijnen. Als u twijfelt over de compatibiliteit van een pompslangmateriaal en de te verpompen
vloeistof, vraag dan een Watson-Marlow-slangmonsterkaart aan voor een dompeltest.
PB0347:m-620atex-nl-03
gebruik
in
gevaarlijke
omgevingen.
Zie
section
12
"Speciale
18