N E D E R L A N D S
• Plaats de machine in een ruimte van tenminste 10 m bij 5 m. Plaats de
machine zodanig dat de voor- en achterkant naar de korte muren zijn
gericht.
• Plaats de machine ongeveer 10 cm van de muur, gemeten vanaf de
achterkant van de machine. Markeer het snijpunt van de laserstralen (8).
• Schakel de machine in. Markeer het middelpunt van de laserlijn (voor) (9)
op de tegenovergelegen muur.
• Bepaal de positie van de laserstraal halverwege tussen de korte muren
met behulp van een referentiepunt. Plaats deze markering (10) op de
vloer. Schakel de machine uit.
• Verplaats de machine in een rechte lijn naar de markering op de vloer (10).
• Schakel de machine in. Breng het snijpunt van de laserstralen op een lijn
met de markering op de vloer (10).
• Breng de laserstraal (voor) op een lijn met de markering op de muur (9).
• Markeer het middelpunt van de laserstraal (zijkant) (11) op de lange
muur.
• Schakel het instrument uit en draai dit 90° rechtsom.
• Schakel de machine in. Breng het snijpunt van de laserstralen op een lijn
met de markering op de vloer (10).
• Breng de laserstraal (voor) op een lijn met de markering op de muur (11).
• Bepaal met behulp van een referentiepunt de positie van de laserstraal
(zijkant) op de korte muur die parallel aan het startpunt (8) staat.
Plaats deze markering (12) op de vloer. Schakel de machine uit.
• Meet de verschillen tussen de markeringen (8 & 12).
• Indien het verschil tussen de markeringen 4 mm of minder bedraagt,
dan is de machine correct gekalibreerd.
• Indien het verschil tussen de markeringen meer dan 4 mm bedraagt,
dan dient de machine te worden nagekeken.
42