Veranderen van de hoek-referentiewaarde
• Met toets (1) kunnen neigingen worden overgedragen. Leg daarvoor
het apparaat aan op de gewenste neiging en druk op toets (1). Vervolgens
schakelt de weergave over naar "0,0°" en de gewenste referentiehoek is
ingesteld. Nu kan de neiging op andere voorwerpen worden overgedragen.
BELANGRIJK: ‚nadat alle neigingen zijn overgedragen, deactiveert u de
nieuwe hoek-referentiewaarde weer. Schakel daarvoor het apparaat
uit - houd de toets (2) min. 3 sec. lang ingedrukt. Pas daarna wordt de
hoek-referentiewaarde weer op het meetoppervlak (14) ingesteld.
Geheugenfuncties:
• Met de geheugenfunctie (6) kunt u de actuele meetwaarde in het
interne geheugen opslaan. Daarbij wordt de actuele geheugenplaats
(M1 - M9) tijdens het opslaan weergegeven (9).
• Wanneer u meer dan 9 waarden opslaat, worden de oude geheugen-
plaatsen overschreven.
• Toets geheugenoproep (4) geeft de laatste geheugenwaarde op het
display (8) aan. Door meerdere malen op de geheugenoproep (4) te
drukken, kunnen alle geheugenplaatsen (9) worden opgeroepen.
• Druk op de geheugenfunctie (6) om weer naar de normale meetmodus
over te schakelen.
Kalibratie:
• (A) Positioneer het meetoppervlak (14) van het apparaat op een rechte
en gekenmerkte ondergrond (zie afb. beneden). Schakel het apparaat in
(2) en houd de REF-toets (1) ingedrukt totdat CAL 1 knippert. Kort
daarna hoort u een signaalgeluid en CAL 2 verschijnt. (B) Draai de
waterpas nu horizontaal 180° en plaats deze exact op het gekenmerkte
oppervlak (omslagmeting). Houd de REF-toets (1) ingedrukt totdat
CAL 2 knippert. Het volgende signaalgeluid sluit het proces af.
• Daarop aansluitende test: het apparaat is correct gekalibreerd wanneer in
beide posities (0° en 180°) dezelfde meetwaarden worden weergegeven.
(A)
(B)
14
NL
0°
180°