¾ Gebruik het apparaat niet wanneer dat aan het
laadapparaat is aangesloten.
¾ Vóór gebruik moet u het apparaat steeds volledig opladen;
anders kan de interne accu beschadigd worden.
¾ Vóór de starthulp de aansluitingen (accupolen en
kabelaansluitingen) reinigen.
¾ Let er op, dat de startkabels correct op plus en min
aangesloten worden [11].
¾ Alleen bij voertuigen met 12 V boordspanning gebruiken.
▸ Controleer of alle voertuigbelastingen (radio, koplampen enz.)
uitgeschakeld zijn.
▸ Schakel de ontsteking van het voertuig uit en trek de contacts-
leutel eruit.
▸ Controleer of het apparaat uitgeschakeld is.
3 De LED Aan/Uit-indicator (wit) [1] is uit.
▸ Sluit eerst de rode plus-klem aan op de pluspool van de voer-
tuigaccu.
▸ Sluit daarna de zwarte klem aan op een geschikt massapunt
aan de voertuigcarrosserie of op de minpool van de voertuig-
accu.
▸ Bedien de Aan/Uit-schakelaar [2].
3 Alle LED's knipperen.
3 Wanneer de voertuigaccu correct met het apparaat is verbon-
den, licht de boost-LED (wit) [5] op
▸ Start de voertuigmotor.
Opmerking
Wanneer de motor niet binnen 3-8 seconden aanslaat,
moet u de startprocedure stoppen. Wacht minstens 30
seconden en probeer het opnieuw.
¾ Probeer niet meer dan vijf opeenvolgende starts binnen
15 min.
¾ Laat het apparaat na de vijfde poging 15 min afkoelen,
voordat u een opnieuw poging onderneemt.
▸
56
Let op !
Let op !