is met de pijl op het huis. Vermijd dat er vuil of vocht in de klep komt bij de montage. Controleer vooral de toe-
en afvoerleiding. De maximale buigspanning is 35 Nm en het maximale torsiemoment is 25 Nm. Gebruik voor
de steeksleutel, alleen de speciaal daarvoor bestemde aangrijpingsplaatsen.
Hoofdgasaansluiting
Alleen gaspijp met Rp 1/2 ISO 7 draad is te gebruiken. Aandraaimoment 25 Nm. Als, als alternatief flenzen
worden gebruikt, schroef dan eerst de pijp in de flenzen en bevestig dan de flens aan het gasblok.
Aanbevolen aandraaimoment voor de flensschroeven: 3 Nm.
Aansluiting van de aansteekbrander
Waakvlamleiding van 4, 6 mm of 1/4" is mogelijk. Gebruik de correcte wartel en klemring.
Aandraaimoment 7 Nm.
WAARSCHUWING:
indien de aansteekbrander niet aangesloten is, dient de uitlaat afgeblind te worden met plug
codenunmmer 0.972.041.
Aandraaimoment: 7 Nm.
Aansluiting vuurhaarddrukcompensatie (fig. 2)
In dit geval wordt wartel codenummer 0.958.057 of 0.958.058 afhankelijk van de gassoort aangeraden.
Draai bovengendemde wartel in de onderkant van het gasblok.
Aandraaimoment: 1 Nm.
ELEKTRISCHE AANSLUITINGEN
Algemene voorzorgsmaatregelen
Alle elektrische aansluitingen dienen volgens de geldende elektrische standaards uitgevoerd te worden.
Controleer of de op de spoelen vermelde gegevens overeenstemmen met de gebruikte voedingsspanning.
Controleer of al de aansluitingen, met name de aarding, correct zijn aangebracht.
Het gebruik van connectoren wordt aangeraden. Waarschuwing: om er zeker van te zijn dat de klep altijd geaard
is, is het noodzakelijk dat de plug die de voedingsspanning aan EV2 levert, altijd aangesloten is en met de schroef
vastgedraaid is.
De 24 VAC uitvoeringen dienen door een gescheiden transformator volgens EN 60742 gevoed te worden. Voor
de aansluiting wordt het gebruik van contacten fast-on 6.3x0.8 aangeraden.
De aansluitingen dienen uitgevoerd te worden in overeenstemming met de in de branderautomaat vermelde
gegevens. Eventuele elektrische veiligheidsschakelaars, zoals thermostaten ed., dienen de voeding naar beide
kleppen gelijktijdig te onderbreken.
INSTELLINGEN EN REGELINGEN (Fig. 3)
Alle regelingen zullen volgens de specifieke kenmerken van het toestel moeten worden uitgevoerd. Controleer
de in- en uitlaatdruk met behulp van de drukmeetnipples. Na gebruik de bouten nauwkeurig aandraaien.
Aanbevolen aandraaimoment 2,5 Nm.
Instelling uitlaatdruk
Verwijder beschermdop (A). Draai regelschroef (B) met de klok mee, de uitlaatdruk neemt toe. Nadat de
instelling is verricht: dop (A) indraaien.
Uitschakelen drukregelaar
Verwissel beschermdop (A), regelschroef (B) en veer (C) met plug (D) codenummer 0.907.037.
Aandraaimoment: 1 Nm.
Instelling van de doorstroomhoeveelheid van de aansteekbrander (Gebruik met aansteekbrander)
Draai schroef "PILOT" met de klok mee om de doorstroomhoeveelheid te verminderen.
Uitschakeling aansteekbrander
Regelschroef "PILOT" indraaien en daarna twee volledige slagen losschroeven. Lak de instelschroeven af.
Wisselen van gassoort of gasgroep
Stel vast dat het toestel geschikt is om op de verlangde gassoort of gasgroep te werken. Stel de uitlaatdruk in
volgens het handboek van het toestel en volgens deze instructie. In geval het gas van de derde groep betreft:
sluit de drukregelaar en de instelling van de gastoevoer naar de aansteekbrander uit.
BELANGRIJK:
controleer na elke instelling de gasdichtheid en het rendement van het toestel. Let er met name op dat de vlam
niet uitgaat en op een goede verbranding. Lak de instelschroeven af.
ONDERHOUD
Het enige toegelaten onderhoud is de verwisseling van de spoelen van de magneetkleppen die pas door
gekwalificeerd personeel en volgens de met de onderdelen verschafte gebruiksaanwijzing mag plaats vinden.
22