marklin P10 Manual De Instrucciones página 5

Informations concernant la locomotive réelle
En 1919, la firme berlinoise Borsig entama la conception d'une
locomotive à tender séparé pour trains voyageurs avec la dis-
position d'essieux 141 «Mikado». Cette machine devait avant
tout être capable d'assumer le trafic de trains rapides lourds
en moyenne montagne. On la rencontrait le plus souvent sur
le «Main-Weser-Bahn», le «Eifelbahn» (la ligne de l'Eifel), le
«Schwarzwaldbahn» (chemin de fer de la Forêt Noire), le
Gäubahn ainsi qu'en Saxe. Entre 1922 et 1927, 260 unités au
total de ces machines à quatre essieux couplés quittèrent
les halles d'usines et furent immatriculées par la Deutsche
Reichsbahn Gesellschaft (DRG) dans la série 39 ; après la
seconde guerre mondiale, ces locos étaient indispensables
dans les deux Etats allemands. Grâce à leurs 3 cylindres,
ces machines de 22890 mm de long et de 100,4 tonnes attei-
gnaient une vitesse maximale de 110 km/h et une puissance
induite de 1620 ch.
A la Deutsche Bundesbahn, la plupart des locomotives furent
équipées d'écrans pare-fumée Witte et du tender 2'2' T 34
qui remplaçait le tender pr2'2' T 31,5. Le service à la DB de la
BR 39 se termina à Stuttgart, où les trois dernières unités
furent réformées en 1967. La Deutsche Reichsbahn de la
RDA, quant à elle, ne pouvait se passer des 85 locomotives
qui lui étaient restées ; celles-ci furent donc intégrées au
programme de reconstruction, puis immatriculées dans la
série 22.
La 39 230 de la Deutsche Bundesbahn, qui fut conservée pour
la postérité, est actuellement exposée au Musée allemand
de la Locomotive à vapeur à Neuenmarkt (Haute Franconie),
au pied de la tristement célèbre ligne ferroviaire du «Schiefe
Ebene» (Ludwig-Süd-Nord-Bahn entre Bamberg et Hof/Saale).
Informatie van het voorbeeld
In 1919 begonnen de ontwikkelingen bij de firma Borsig in Berli-
jn voor een reizigerstreinlocomotief met getrokken tender met
de asindeling 1'D1' „Mikado". Haar takenpakket was vooral
het trekken van de zware sneltreinen in het middelgebergte.
Het meest was ze op de Main-Weser-Bahn, de Eifelbahn, de
Schwarzwaldbahn, de Gäubahn en in Sachsen aan te treffen.
Tussen 1922 en 1927 verlieten in totaal 260 exemplaren van
de viervoudig gekoppelde machines de fabriekshallen, die de
Deutsche Reichsbahn Gesellschaft (DRG) als serie 39 in het
bestand opnam en na de Tweede Wereldoorlog kon ze in bei-
de Duitse staten niet gemist worden. De 22.890 mm lange en
100,4 t zware machines bereikten met hun driecilinder drijf-
werk een maximumsnelheid van 110 km/h en een geïndiceerd
vermogen van 1.620 pki.
Bij de Deutsche Bundesbahn kregen de meeste locomotie-
ven Witte-windleibladen en de tender 2'2' T 34, die de tender
pr2'2' T 31,5 vervingen. De BR 39 beëindigde hun inzet bij de
DB in Stuttgart, waar in 1967 de laatste drie exemplaren uit
de actieve dienst verdwenen. Voor de Deutsche Reichsbahn
in de DDR waren de aldaar overgebleven 85 locomotieven
onontbeerlijk en ze werden in het reconstructieprogramma
opgenomen en daarna als serie 22 in het bestand opgenomen.
De 39 230 van de Deutsche Bundesbahn werd voor het na-
geslacht behouden en men kan de indrukwekkende loc
momenteel in het Duitse stoomlocmuseum in Neumarkt in
Oberfranken, aan de voet van de beroemde en gevreesde
"Schiefe Ebene" bezichtigen.
5