WERKING - Ventileren
1. Plaats de ventilator op een vlakke ondergrond,
bijvoorbeeld een tafelblad.
2. Stel de gewenste richting van de luchtstroom
in. U kunt de ventilator:
a. recht vooruit (situatie A) of iets naar
beneden richten (situatie B). Draai eerst
de vergrendelschroeven iets los (zie figuur
2). Draai de ventilatorkorf en het motorhuis
verticaal in de gewenste stand. (in een hoek
van 10°) En zet de veiligheidsschroeven
weer vast.
b. van links naar rechts laten zwenken (in
een hoek van 90°). Zo ventileert u een
groot gedeelte van de ruimte. Trek de
draaivergrendeling uit, totdat u 'klik' hoort.
c. stil laten staan tijdens het ventileren.
U ventileert op één plek. Druk de
draaivergrendeling op het motorhuis
volledig in.
3. Stop de stekker in het stopcontact.
4. Stel de ventilator in werking door aan de
snelheidsknop te draaien.
a. Stand 'I': de ventilator draait langzaam.
b. Stand 'II': de ventilator draait normaal.
c. Stand 'III': de ventilator draait snel.
5. Stop de ventilator door de snelheidsknop naar
de stand '0' te draaien.
6. Schakel het apparaat na ieder gebruik uit en
trek de stekker uit het stopcontact.
REINIGING EN ONDERHOUD
Na verloop van tijd kan er stof blijven zitten in de ventilatorkorf en op de ventilatorvinnen. Probeer eerst
met een handveger en/ of stofzuiger het stof te verwijderen. Lukt dit niet, dan kunt u de ventilator uit elkaar
halen en reinigen.
LET OP:
•
Zorg ervoor dat het apparaat niet is aangesloten op de netvoeding als u het gaat schoonmaken.
•
Gebruik geen agressieve of schurende schoonmaakmiddelen of scherpe voorwerpen (zoals messen
of harde borstels) bij het reinigen.
19
NL
A
B