Werking (zie afbeeldingen A–B)
Met het meetgereedschap wordt de ondergrond van
het sensorbereik 12 in meetrichting A tot aan de max.
meetdiepte gecontroleerd (zie „Technische gege-
vens"). Herkend worden voorwerpen van een ander
materiaal dan het materiaal van de muur.
Beweeg het meetgereedschap altijd in een rechte lijn
met lichte druk over de ondergrond zonder het op te
tillen of de aandrukkracht te veranderen. Tijdens de
meting moeten de glijders 11 altijd contact met de
ondergrond hebben.
Meten
Plaats het meetgereedschap op het te onderzoeken
oppervlak en beweeg het in de richting B. Als het
meetgereedschap in de buurt van een voorwerp
komt, neemt de uitslag in de meetindicatie i toe en
brandt de ring 1 geel. Als het meetgereedschap ver-
der van het voorwerp verwijdert raakt, neemt de uit-
slag af. Boven het midden van een voorwerp geeft de
meetindicatie i de maximale uitslag aan; de ring 1
brandt rood en er klinkt een geluidssignaal. Bij kleine
of diep liggende voorwerpen kan de ring 1 nog
steeds geel branden en het geluidssignaal uitblijven.
❏ Bredere voorwerpen worden niet over de
volledige breedte door de verlichte ring of
het geluidssignaal aangegeven.
Wilt u de plaats van het voorwerp nauwkeuriger
bepalen, dient u het meetgereedschap meermaals
(3x) over het voorwerp heen en weer te bewegen. In
alle functies wordt automatisch de fijne schaalverde-
ling k geactiveerd. De fijne schaalverdeling k geeft
een volledige uitslag aan als het voorwerp onder het
midden van de sensor ligt of de maximale uitslag van
de meetindicatie i bereikt wordt. Bovendien brandt in
de functies „droogbouw" en „metaal" nog de
indicatie „CENTER" l.
Bredere voorwerpen in de ondergrond zijn door een
aanhoudende hoge uitslag van de meetindicaties i en
k herkenbaar. De ring 1 brandt geel. De duur van de
hoge uitslag komt ongeveer overeen met de breedte
van het voorwerp.
Als u zeer kleine of diep liggende voorwerpen zoekt
of als de meetindicatie i slechts gering uitslaat,
beweegt u het meetgereedschap meermaals horizon-
taal en verticaal over het voorwerp. Let op de uitslag
van de fijne schaalverdeling k en in de functies
„droogbouw" en „metaal" bovendien op de indi-
catie „CENTER" l. Deze maken een nauwkeurige
plaatsbepaling mogelijk.
❏ Voordat u in de muur boort, zaagt of freest,
dient u andere informatiebronnen te raad-
plegen om gevaren te voorkomen. Aange-
zien omgevingsinvloeden en de aard van de muur
de meetresultaten kunnen beïnvloeden, kan er
gevaar bestaan, hoewel de indicatie geen voor-
werp in het sensorbereik aangeeft (er klinkt geen
geluidssignaal en de verlichte ring 1 brandt groen).
Door de keuze van de functies bereikt u optimale
meetresultaten. De maximale meetdiepte voor meta-
len voorwerpen bereikt u in de functie „metaal". De
maximale meetdiepte voor spanningvoerende leidin-
gen bereikt u in de functie „stroomkabel". De
gekozen functie is altijd te herkennen aan de groen
verlichte indicatie 4.
Droogbouw
De functie „droogbouw" is geschikt voor het vinden
van houten en metalen voorwerpen in droogbouw-
wanden.
Druk op de toets 10 om de functie „droogbouw" te
activeren. De indicatie 4 boven de toets 10 brandt
groen. Zodra u het meetgereedschap op de te onder-
zoeken ondergrond plaatst, brandt de ring 1 groen
en geeft deze aan dat het gereedschap gereed is voor
de meting.
In de functie „droogbouw" worden alle soorten
voorwerpen gevonden en weergegeven:
•
Niet van metaal, bijv. houten balken
•
Magnetisch, bijvoorbeeld betonwapening
•
Niet magnetisch, maar van metaal,
bijvoorbeeld koperbuis
•
Spanningvoerend, bijv. stroomleiding
Aanwijzingen: In de functie „droogbouw" wor-
den naast houten en metalen voorwerpen, zoals
spanningvoerende leidingen, ook andere voorwer-
pen weergegeven, zoals met water gevulde kunststof
buizen. In het display 3 verschijnt voor deze voorwer-
pen de indicatie c voor niet-metalen voorwerpen.
Spijkers en schroeven op de achtergrond kunnen
ertoe leiden dat een houten balk in het display als
metalen voorwerp wordt weergegeven.
Toont het display 3 een continu hoge uitslag van de
meetindicaties i en k, start u de meting opnieuw door
het meetgereedschap op een andere plaats op de
ondergrond neer te zetten.
Functies
43