BESTURINGSPANEEL
KNOP MODUSKEUZE
Druk op de Knop Moduskeuze om 1 van de 6 laadmodi te
kiezen.
Modus 1: 6V 2A (Icoon
Modus 2: 6V 2A in koude toestand (Icoon
verschijnt)
Modus 3: 12V 2A (Icoon
Modus 4: 12V 2A in koude toestand (Icoon
verschijnt)
Modus 5: 12V 4A (Icoon
Modus 6: 12V 4A in koude toestand (Icoon
verschijnt)
LED STROOMINDICATOR
Wijst aan dat de lader is ingeschakeld.
LED INDICATOR OMGEKEERDE POLARITEIT
Wijst aan dat de batterijklemmen verkeerd zijn aangesloten.
BEDIENINGSINSTRUCTIES
VOORBEREIDEN OM OP TE LADEN
a. Als het noodzakelijk is om de batterij uit het voertuig te
verwijderen om te laden, verwijder altijd eerst de geaarde
terminal van de batterij. Zorg ervoor dat alle accessoires
van het voertuig zijn uitgeschakeld, zoniet kan er een
vonk ontstaan.
b. Zorg ervoor dat het gebied rond de batterij goed
geventileerd is terwijl de batterij oplaadt. Gas kan hard
worden weggeblazen door gebruik van een stuk karton of
ander niet-metalen materiaal als een ventilator.
c. Batterijterminal schoonmaken. Zorg ervoor dat er geen
roest in contact komt met de ogen.
d. Voeg gedistilleerd water toe aan elke cel tot het
batterijzuur het niveau bereikt gespecificeerd door de
fabrikant. Dit helpt het zuiveren van overmatig gas in de
cellen. Niet overvullen. Voor batterijen zonder celdoppen,
volg zorgvuldig de laadinstructies van de fabrikant.
e. Bestudeer al specifieke voorzorgsmaatregelen van de
batterijfabrikant zoals het verwijderen of niet verwijderen
van de celdoppen en het aanbevolen laadvermogen.
f. Bepaal de batterijspanning door de handleiding van de
wageneigenaar na te zien en zorg ervoor dat de
spanningsuitgang op de correcte spanning is ingesteld.
Als de lader een regelbaar laadvermogen heeft, laad de
batterij eerst op het laatste vermogen.
+
verschijnt)
1
4
+
verschijnt)
1
5
+
verschijnt)
2
5
23
+
+
1
3
4
+
+
1
3
5
+
+
2
3
5