Handmatige Modus - Stanley SLP3 Manual De Instrucciones

Tabla de contenido
Idiomas disponibles
  • ES

Idiomas disponibles

  • ESPAÑOL, página 44
Toepassingen
Oploodstraal / Puntoverdracht
• Bepaal 2 referentiepunten die waterpas moeten zijn.
• De neerwaartse laserstraal of de opwaartse laserstraal
gelijkrichten met een vastgesteld referentiepunt.
• De tegengestelde laserstralen worden geprojecteerd op
een punt dat loodrecht is.
• Het gewenste object zodanig opstellen dat de laserstraal
gelijkgericht is met het tweede referentiepunt dat loodrecht
moet zijn met het vastgestelde referentiepunt.
Horizontaal / Puntoverdracht
• Gebruik de voorste laserstraal om referentiepunt naar het
gewenste object te stralen
• Bepaal 2 referentiespunten die waterpas moeten zijn.
• Richt de voorste straal op een vastgesteld referentiepunt.
• Gebruik een statief of ander stationair voorwerp en roteer
het laserapparaat om de voorste straal op een nieuwe
locatie te projecteren.
• De nieuwe locatie zal waterpas zijn met het eerste punt.
• Positioneer het gewenste object om deze uit te lijnen met
het laserpunt.
(alleen SLP5):
• Gebruik de horizontale laserstraal om het horizontale
referentievlak te bepalen.
• Positioneer de gewenste object(en) zodanig dat ze
gelijkgericht zijn met het horizontale referentievlak om te
verzekeren dat de object(en) waterpas staan.

Handmatige modus

en
)
H
L
• Schakelt de zelfnivellerende functie uit en maakt het
mogelijk een vaste laserstraal in elke gewenste richting
te projecteren.
Nauwkeurigheidscontrole
en kalibratie
OPMERKING:
• De lasermeters zijn op de fabriek verzegeld en gekalibreerd
op de gespecifi ceerde nauwkeurigheid.
• Het wordt echter aanbevolen de kalibratie te controleren
voor u het toestel in gebruik neemt. Daarna de kalibratie
77-318 / 77-319
(zie afbeeldingen
periodiek herhalen.
• De lasermeter moet regelmatig gecontroleerd worden op
nauwkeurigheid, vooral voor precisiemetingen.
• Transportvergrendeling moet ontgrendeld zijn
om zelfnivellering mogelijk te maken en de
nauwkeurigheid te controleren.
Opwaartse en neerwaartse
nauwkeurigheid van laserstraal
(Zie fi guur
)
M
Plaats het laserapparaat zoals in de afbeelding is
M
1
getoond met de laser aan. Meet afstanden D
Markeer punten P
en P
1
Roteer het laserapparaat 180° terwijl dezelfde
M
2
afstand wordt bewaard tussen D1 en D
laserstraal gelijkrichten met punt P
Meet afstand D
tussen punten P
M
3
3
• Bereken de maximale toelaatbare offset afstand en
vergelijk met D
.
3
• Als D
niet minder dan of gelijk is aan de berekende
3
maximale offset afstand, dan moet het apparaat aan
de Stanley-distributeur geretourneerd worden for
kalibratie.
Maximale offset afstand (SLP3):
m x 0,8 mm m ) + (D
= (D
1
Maximum
ft x 0,0096 in ft ) + (D
= (D
1
Maximale offset afstand (SLP5):
m x 0,4 mm m ) + (D
= (D
1
Maximum
ft x 0,0048 in ft ) + (D
= (D
1
Vergelijk: (Zie afbeelding
D
3
Voorbeeld (met de SLP3):
• D
= 3 m, D
= 1 m, D
1
2
• (3 m x 0,8 mm m ) + (1 m x 0,8 mm m ) = 3,4 mm
(maximum offset afstand)
• 1,5 mm ≤ 3,4 mm (TRUE, apparaat is binnen
toleratie)
en D
1
.
2
. De neerwaartse
2
. Markeer punt P
2
en P
.
3
1
m x 0,8 mm m )
2
ft x 0,0096 in ft )
2
m x 0,8 mm m )
2
ft x 0,0096 in ft )
2
)
M
3
≤ Maximum
= 1,5 m
3
.
2
.
3
63
Tabla de contenido
loading

Este manual también es adecuado para:

Slp577-31877-319

Tabla de contenido