nl
Elektrische aansluitingen
De aansluiting op de stroomvoorziening moet door een elektricien die volgens de plaatselijke
voorschriften bevoegd is uitgevoerd worden.
Alvorens de aansluitingen uit te voeren moet eerst de stroom uitgeschakeld worden!
Op het elektrische schema en de plaatjes van de schakelkast staan de nodige gegevens voor
de aansluiting en de vereiste aansluitwaarden.
LET OP
graaf 6 vermelde procedure opgevolgd worden.
Monofase model
De motor is beveiligd tegen overbelasting door middel van een ingebouwde motorbeveiliging. Indien
voorgeschreven door plaatselijke reglementen moet er een extra beveiliging geïnstalleerd worden. De
kabel van het geschikte type en met de juiste doorsnede moet als volgt in de schakelkast aangesloten
worden:
- L1 en N op de klemmen van de hoofdschakelaar
- PE op de aardklem met het symbool
Driefase model
De motor is beveiligd tegen overbelasting door middel van een automatische schakelaar met handmati-
ge reset. De kabel van het geschikte type en met de juiste doorsnede moet als volgt in de schakelkast
aangesloten worden:
- L1, L2 en L3 op de klemmen van de hoofdschakelaar
- N op de nulklem, indien aanwezig
- PE op de aardklem met het symbool
5. Instellingen
Alvorens de regelingen uit te voeren moet eerst de stroom uitgeschakeld worden!
Werking
a) voor groepen met schakelkast Q-SMART: zie de betreffende handleiding 001085042
b) voor groepen met schakelkast QXS20, QMS20, QMD20: zie de aanwijzingen die verderop zijn vermeld.
Het starten en het stoppen van de pompen wordt geregeld op basis van de druk die op de drukregelaars
ingesteld is. Elke drukregelaar is aangesloten op één pomp maar niet altijd dezelfde vanwege de cycli-
sche wisseling.
De differentiaaldruk is het verschil tussen de startdruk en de stopdruk; er moet dezelfde differentiaaldruk
voor allebei de pompen ingesteld worden.
De typische waarde van P1s is ongeveer Pmax-0,5 bar. De typische waarde van de differentiaaldruk
(P1s-P1) is 0,6-1,0 bar.
De typische waarde van P2s is ongeveer Pmax-1,0 bar.
Figuur 3 toont de werkingswijze.
- Als er een verbruiker geopend wordt dan wordt er water uit
de tank getapt.
- Als de druk tot de waarde P1 daalt dan wordt de eerste
pomp gestart.
- Als het verbruik toeneemt en de druk tot de waarde P2
daalt dan wordt de tweede pomp gestart.
- Als het verbruik afneemt en de druk tot de waarde P2s
stijgt dan wordt er een pomp uitgeschakeld.
- Als het verbruik nog meer afneemt dan vult de pomp de
tank en stopt hij op de waarde P1s.
62
De pompen mogen niet gestart worden zonder ze eerst met vloeistof gevuld te heb-
ben. Zie de gebruiksaanwijzing van de pompen. Voor het starten moet de in para-