Beschrijving batterijlader
De automatische batterijlader met inverter switching tecnologie is
geschikt voor het laden van verschillende soorten loodbatterijen: met
vrije elektrolyten, met en zonder onderhoud (MF), GEL, AGM.
i
Raadpleeg de aanwijzingen van de fabrikant van de
batterijen wat betreft het opladen.
Bedieningen en signaleringen Fig.1
A ) Toets "Mode" voor de selectie van de programma's.
P1) Laadprogramma 14,4V - 0,8A
P2) Laadprogramma 14,4V – 3,6A
P3) Laadprogramma 14,7V – 3,6A
E) Verklikkerlichtsignaal standby
B) Verklikkerlichtsignaal voor fouten: verwisselde polariteit
C) Verklikkerlichtsignaal voor laden (batterij leeg)
D) Verklikkerlichtsignaal voor laadstatus (batterij geladen)
Technische gegevens
Voedingsspanning
Laadstroom
Laadspanning
Laadcyclus
Nominaal vermogen van de batterij 1, - 10 Ah
Aansluiting van de batterijlader
4 Controleren of de spanning van de batterij overeenkomt met
de laadspanning van de batterijlader.
4 Verzekert u zichzelf ervan dat de stekker niet in het
stopcontact zit.
4 Sluit de rode klem (+) aan op de positieve pool en de zwarte
klem (-) op de negatieve pool van de batterij.
i
Het verklikkerlichtsignaal "B" licht op, als u de klemmen op
de batterij hebt aangesloten met verwisselde polariteit.
De aansluiting wijzigen.
i
Het verklikkerlichtsignaal "E" gaat aan om aan te geven dat
de verbinding met de batterij correct is en dat het laden in
positie "standby" is (in afwachting van de selectie van het
programma P).
4 Selecteer met de toets MODE het door de batterij gevraagde
laadprogramma.
4 Plaats de stekker in het stopcontact om te beginnen met
laden.
4 Om het laden te onderbreken, de stekker van het stopcontact
loskoppelen en pas daarna de klemmen van de batterij
loskoppelen.
i
Als na het selecteren van een laadprogramma het
verklikkerlichtsignaal "C" of "D" wordt geactiveerd,
betekent dat dat de batterijlader niet gevoed wordt: het
stopcontact controleren.
Waarschuwingen voor batterijen in de voertuigen
< Nooit beide klemmen van de batterijlader direct op de polen
van de batterij aansluiten. Altijd de eerste klem op de batterij
aansluiten en de tweede klem op een dik gedeelte van de
carrosserie of van de motor, ver van de batterij, de dop van
de tank en de brandstofleidingen. Op deze wijze bestaat
er geen gevaar, als er een vonk ontspringt. Pas daarna de
batterijlader aansluiten op het voedingsnet.
< Om het laden te onderbreken, in deze volgorde loskoppelen:
de stekker van het stopcontact, de klem aangesloten op de
carrosserie van het voertuig en als laatste die aangesloten
op de batterij.
30 Volt 50/60 Hz
03,6 Amp. max.
1 Volt
IUoUp met 3 fases van
automatische commutatie
Selectie van het laadprogramma
U kunt een van de volgende laadprogramma's selecteren:
P1) Laden bij 14,4 Volt - 0,8 Amp.
Geschikt voor batterijen met vermogen tussen 1, - 35Ah: bv.
motorrijwielen.
P2) Laden bij 14,4 Volt - 3,6 Amp.
Geschikt voor batterijen met vermogen tussen 35 - 10Ah:
bv. auto's.
P3) Laden bij 14,7 Volt - 3,6 Amp.
Geschikt voor batterijen met vermogen tussen 35 - 10Ah:
bv. auto's.
Sommige fabrikanten van batterijen raden dit programma aan
voor batterijen die functioneren bij temperaturen onder 5°C.
Het laden van de programma's volgt een cyclus IUoUp met 3
fases van automatische commutatie. Fig.2
FASE 1
Laadt met de maximaal ingestelde stroom totdat de spanning van
de batterij meer dan 14,4V of 14,7V bedraagt, afhankelijk van
het programma: (verklikkerlichtsignaal "C" aan). In deze fase
wordt de batterij tot ca. 80% van de lading gebracht.
FASE 2
Laadt met constante spanning totdat de geleverde stroom de
waarde van 0,4A (verklikkerlichtsignaal "C" aan) bereikt.
Als het laden meer dan 18 uur duurt, gaat de batterijlader tot de
daaropvolgende fase over om schade aan de defecte batterijen
te voorkomen.
FASE 3
Einde van het laden en overgang tot de status van controle
van de batterij: (verklikkerlichtsignaal "D" aan). Als de batterij
eenmaal is geladen, controleert de batterijlader de spanning
van de batterij. Als de spanning onder de 1,8V raakt (voor
de programma's P1, P2) of 1,9V (voor het programma P3),
overgaan tot fase 1.
i
De batterijlader moet enkele maanden aangesloten blijven.
Mocht de voeding komen te ontbreken, wordt na het herstel
automatisch de vooraf gekozen lading overgenomen. De
batterij niet voor lange periodes onbewaakt laten.
i
Als de verklikkerlichtsignalen "C" en "D" wisselend
aangaan met een snel ritme en voor een lange duur,
is het mogelijk dat de batterij niet meer geladen wordt
(gesulfoneerde plaatjes). Als ze continu aangaan met een
ritme van 10 / 0 seconden betekent dat dat de batterij niet
geladen blijft (verhoogde zelfontlading).
i
De batterijlader is niet in staat te beginnen met laden, als
een batterij van 1V een spanning levert die lager is dan
6V (batterij extreem leeg).
Thermische beveiliging
De batterijlader is uitgerust met een thermische beveiliging die
de geleverde stroom geleidelijk vermindert, wanneer de interne
temperatuur te hoge waarden bereikt.
Afvalverwerking
De verpakkingen, producten en afgedane accessoires moeten
op een geschikte wijze gerecycleerd worden.
Enkel voor EG-landen:
Gooi de afgedane producten niet tussen het huisafval!
Niet meer bruikbare producten moeten conform de voorschriften
uit de richtlijn 00/96/EG inzake afval van elektrische en
elektronische apparatuur (RAEE) en de nationaal geldige
wetten, gescheiden worden en op een ecologisch verantwoorde
wijze hergebruikt worden
16