6 | Gebruik
6.1 | Apparaten opladen via een USB-aansluiting
1. Steek de laadadapterkabel 13 in de USB-aansluiting 3 (zie afb. 4) met 2.1 A of
in de USB-aansluiting 4 met 1.0 A
2. Verbind het apparaat dat u wilt opladen met een geschikte stekker van de
laadadapterkabel.
De laadtœ standindicatie 8 geeft de laadtœ stand van de accupack aan.
3. Nadat het opladen is voltooid, scheidt u het opgeladen apparaat van de
multiadapter.
U kunt ook twee apparaten tegelij k aansluiten door een apparaat op
de ene USB-aansluiting 3 en een ander apparaat op de andere USB-
aansluiting 4 aan te sluiten.
6.2 | Laptops met de 19V-laadadapter opladen
1. Steek de adapterkabel van de 19V-laadadapter 12 in de
19V-oplaadaansluiting 5 (zie afb. 5).
2. Kies de bij behorende adapter 12 voor uw laptop en sluit deze aan op de
adapterkabel.
3. Steek de adapter in de oplaadaansluiting van uw laptop.
4. Nadat het opladen is voltooid, maakt u de laptop los van de adapterkabel.
6.3 | Starthulpbooster gebruiken als starthulp
WAARSCHUWING!
Gevaar voor elektrische schok en brand!
Verkeerd gebruik van de startkabel verhoogt het gevaar voor
een elektrische schok of brand.
• Draag altijd geschikte werkkleding, beschermende
handschoenen en een veiligheidsbril wanneer u aan een
voertuigaccu werkt.
• Verwijder metalen voorwerpen (bijv. ringen, horloges,
halskettingen) voordat u begint aan het startproces.
• Sluit de zwarte kabel nooit aan op brandstofl eidingen,
inspuitsystemen of vergelijkbare onderdelen die in aanraking
komen met brandstof.
• Zorg dat de contacten van de klemmen elkaar niet raken,
anders kan er kortsluiting ontstaan.
58
Voor gebruik als starthulp moet de accupack altijd volledig zijn opgeladen om een
zo groot mogelijk starthulpvermogen te kunnen leveren.
De accupack mag niet als starthulp worden gebruikt wanneer de
laadtoestandindicatie 8 minder dan 4 LED's aangeeft.
1. Schakel de ontsteking en alle elektrische apparaten van het voertuig uit.
2. Zet een handmatige versnellingsbak in de vrijloop of zet de hendel van een
automatische versnellingsbak in de parkeerstand.
3. Klem de zwarte leiding op een massapunt van de motor of een geleidend, blank
metalen onderdeel op de motor of het chassis (zie afb. 3). Klem de zwarte
leiding op het massapunt van de motor of een geleidend metalen onderdeel
op de motor (zie afb. C). Dit mag geen bewegend onderdeel zijn. Bij sommige
voertuigen is een dergelijke aansluiting voor een starthulp al aangebracht.
4. Verwijder de beschermende afdekking van de accuklemkabelaansluiting 7.
5. Steek de startkabel helemaal in de accuklemkabelaansluiting. De
accuklemkabel moet stevig met de accuklemkabelaansluiting verbonden zijn.
Als de LED's 'Start' en 'Error' afwisselend rood en groen knipperen, is alles in
orde. Als alleen de LED 'Error' na ca. 3 seconden rood brandt, is de spanning
van het accupack te laag en moet deze worden opgeladen. Als alleen de LED
'Start' na ca. 3 seconden groen brandt, is de accupack gereed voor gebruik.
Als u het voertuig niet binnen 30 seconden start, wordt de accupack
automatisch uitgeschakeld. De LED's 'Start' en 'Error' branden. In dat
geval moet de accuklemkabel uit de accupack worden getrokken en weer
worden ingestoken.
6. Start het voertuig door de startmotor aan te zetten. Wanneer de start is
gelukt, wordt het alarm geactiveerd. De LED 'Error' brandt rood.
7. Als het voertuig niet start, wacht u minstens 2 minuten voordat u een
nieuwe startpoging onderneemt. Slaagt de start nog steeds niet, dan is de
voertuigaccu waarschijnlijk beschadigd of is de spanning ervan tot minder
dan 3 V gedaald en is een starthulp niet mogelijk. Vervang in dat geval de
voertuigaccu.
8. Wanneer de laadkabel piept (geluidssignaal), is deze overbelast. Scheid de
kabel dan van de accupack en de voertuigaccu.
9. Wanneer de voertuigmotor loopt, trekt u de accuklemkabel uit de
starthulpaansluiting en brengt u de beschermende afdekking weer aan op de
starthulpaansluiting.
10. Maak eerst de klem van de zwarte leiding en daarna de rode leiding van de
startkabel los van het massapunt en de voertuigaccu.
11. Laad de accupack na een geslaagde starthulp weer op.
12. Laat de voertuigmotor die met een starthulp is gestart, niet afslaan. Als
de dynamo en accu intact zijn, kan de accu met een rit van 1/2-1 uur weer
worden opgeladen. U kunt de laadtoestand van de accu het beste later
controleren met een oplaadapparaat dat de laadtoestand aangeeft en de
accu volledig opladen. Als dit niet meer mogelijk is, moet de accu worden
vervangen.
59