3. Schuif de accu op de lader.
Onder punt 10 (indicatie lader) vindt u een tabel
met de betekenissen van de LED-indicatie aan
de lader.
Mocht het laden van de accupack niet mogelijk
zijn, controleer dan:
•
of aan het stopcontact de netspanning aan-
wezig is,
•
of een foutloos contact aan de laadcontacten
van de lader voorhanden is.
Indien het laden van de accupack nog altijd niet
mogelijk is, dan verzoeken wij u
•
de lader en de laadadapter
•
en de accupack
op te sturen aan onze klantendienst.
6.2 Draairichtingsschakelaar (afb. 4, pos. 3).
Met de schuifschakelaar boven de Aan/Uit-
schakelaar kunt u de draairichting van de accu
schroevendraaier instellen en de schroeven-
draaier beveiligen tegen ongewild inschakelen. U
kunt kiezen tussen links- en rechtsloop. Om een
beschadiging van de transmissie te vermijden
mag de draairichting alleen in stilstand worden
omgeschakeld. Als de schuifschakelaar zich in
de middelste stand bevindt, dan is de Aan/Uit-
schakelaar geblokkeerd.
6.3 Aan/Uit-schakelaar (afb. 4, pos. 4)
Met de Aan/Uit-schakelaar kunt u het toerental
traploos regelen. Hoe verder u de schakelaar in-
drukt, des te hoger het toerental.
Inschakelen:
Aan/Uit-schakelaar (4) indrukken.
Continu bedrijf:
Aan/Uit-schakelaar (4) met Aan-vergrendeling (5)
beveiligen.
Uitschakelen:
Aan/Uit-schakelaar (4) kort indrukken resp. los-
laten.
6.4 Accu-capaciteitsindicatie (afb. 5, pos. 10).
Druk op de schakelaar voor accu-capaciteitsindi-
catie (a). De accu-capaciteitsindicatie (10) signa-
leert de laadtoestand van de accu aan de hand
van 3 LEDs.
Alle 3 LEDs branden:
De accu is vol geladen.
Anl_TE_DY_18_Li_SPK9.indb 66
Anl_TE_DY_18_Li_SPK9.indb 66
NL
2 of 1 LED(s) branden:
De accu beschikt over voldoende restlading.
1 LED knippert:
De accu is leeg, laad de accu op.
Alle LEDs knipperen:
De accu werd diep ontladen en is defect. Een
defecte accu mag niet meer gebruikt en geladen
worden!
6.5 LED-licht (afb. 5, pos. 9)
Het LED-licht (9) maakt mogelijk om de schroef-
plaats te verlichten als er niet voldoende licht is.
Het LED-licht (9) gaat automatisch branden, zod-
ra u op de Aan/Uit-schakelaar (4) drukt.
6.6 Instellen van de inschroefdiepte (afb. 6)
Met de diepte-instelring (2) kan de inschroefdiep-
te van de schroef in het materiaal worden gese-
lecteerd in vastklikkende trappen.
PLUS-richting:
grotere inschroefdiepte
MIN-richting:
kleinere inschroefdiepte
U stelt de vereiste diepte het best vast door eerst
bij wijze van proef te schroeven.
Schroef met de punt krachtig tegen het te
schroeven materiaal drukken, tot de diepteaans-
lag (1) op het werkstuk staat en de koppeling is
ontkoppeld.
6.7 Wissel van het gereedschapsinzetstuk
Om de gereedschapsinzetstukken te wisselen de
diepteaanslag (1) met de diepte-instelring (2) op
de max. inschroefdiepte draaien en het inzetstuk
naar voor eraf trekken, eventueel met behulp van
een tang.
6.8 Schroeven
U gebruikt het best zelfcentrerende schroeven
(bijv. Torx, kruiskop), die een veilige werkwijze
garanderen. Let erop dat het gebruikte ge-
reedschapsinzetstuk en de schroef qua vorm en
grootte overeenstemmen.
6.9 Afneembare borgclip (afb. 1, pos. 6)
Met gemonteerde borgclip (6) kan het apparaat
bijv. aan een riem worden gehangen. De afneem-
bare borgclip kan aan de linker- of rechterkant
van het apparaat worden geschroefd. Het is
echter niet dwingend noodzakelijk om deze aan
te brengen.
- 66 -
08.04.2019 15:42:50
08.04.2019 15:42:50