Om terug naar het meten van de wisselspan-
ning te schakelen, drukt u een- of tweemaal op
de toets Hz%, zodat op het display opnieuw
"AC" en "V" wordt weergegeven.
5.2 Meting van de stroom
G
De te meten stroom mag niet meer dan 10 A
bedragen!
G
Stroomwaarden tussen 1 A en 10 A mogen
niet langer dan 30 seconden worden geme-
ten. Anders kunt u het instrument en de
meetsnoeren beschadigen.
1) Voor metingen tot 400 mA sluit u het rode
meetsnoer aan op de jack µA/mA (5) en
voor metingen van 400 mA tot 10 A op de
jack 10A (4). Bij onbekende stroomwaarden
begint u de meting uit voorzichtigheid met
het 10 A-bereik.
Opgelet! Voer in geen geval een span-
ningsmeting uit, als het meetsnoer met de
jack µA / mA of 10A is verbonden. Het meet-
toestel en de spanningsbron kunnen im-
mers worden beschadigd.
2) Plaats de draaischakelaar (10) naargelang
de te meten stroom in de volgende stand:
Meetstroom
< 4000 µA
4 – 400 mA
400 mA – 10 A
3) Na inschakelen is steeds de modus Meting
van gelijkstroom geselecteerd: op het dis-
play (6) verschijnt links bovenaan de mel-
ding "DC" . Voor het meten van wissel-
stroom schakelt u met de toets MODE (3)
naar de weergave "AC" om. Met de toets
MODE kunt u ook weer terugschakelen
naar de meting van gelijkstroom.
4) Sluit het meettoestel via de meetsnoeren
aan op de te meten stroomkring en lees de
meetwaarde af op het display. Als bij het
meten van gelijkstroom de rode meetpen
met de negatieve pool en de zwarte meet-
pen met de positieve pool is verbonden, dan
verschijnt op het display een minteken vóór
de gemeten waarde.
Als de meetstroom in een meetbereik de
toegestane waarde overschrijdt, weerklin-
ken waarschuwingssignalen, en op het dis-
play verschijnt de melding "OL." (overload =
Stand
µA
mA
10A
overbelasting). Selecteer het volgende ho-
gere bereik.
5) Tijdens een meting van de wisselstroom kan
met de toets Hz% (2) naar het meten van de
frequentie en van de relatieve pulsduur wor-
den omgeschakeld. De ingangsgevoelig-
heid is echter niet zo hoog en het frequen-
tiebereik is niet zo groot als bij een meting in
de draaischakelaarstand Hz%:
Meetbereik
Gevoeligheid
400 mA~
≥ 45 mA
10 A~
≥ 4 A
Om terug te schakelen naar het meten van
wisselstroom, drukt u een- of tweemaal op de
toets Hz%, zodat op het display opnieuw "AC"
en "A", "mA" of "µA" wordt weergegeven.
5.3 Meting van de weerstand
G
Zorg dat er geen spanning aanwezig is bij
het meten van een weerstand, en meet deze
steeds afzonderlijk. Anders is de meting on-
juist. Hiervoor moet de weerstand mogelijk
uit de schakeling losgesoldeerd worden.
Plaats de draaischakelaar (10) in de stand Ω
en houd de meetpennen tegen de weerstand.
Lees de weerstandswaarde af op het display.
Zolang er geen weerstand tussen de meetpen-
nen bestaat of de meetpunten niet zijn kortge-
sloten, geeft het display met "OL." een onein-
dige waarde aan.
5.4 Doorgangszoemer
Met de doorgangszoemer stelt u kabelonder-
brekingen vast.
G
Voer een doorgangsmeting nooit door als er
nog spanning aanwezig is. Het instrument
kan worden beschadigd en de meting is on-
juist.
1) Plaats de draaischakelaar (10) in de stand
. Boven op het display wordt het symbool
voor diodemeting weergegeven.
2) Schakel met de toets MODE (3) om naar de
doorgangsmeting. Boven op het display
wordt het zoemersymbool weergegeven .
3) Houd de meetpennen op de betreffende
meetpunten. Als de weerstand tussen de
punten kleiner is dan 40 Ω, schakelt de
doorgangszoemer in. De weerstandswaar -
NL
B
Frequentiebereik
5 Hz – 5 kHz
5 Hz – 1 kHz
39