5.3.2 Matrixkalibratie
De matrixkalibratie is alleen beschikbaar voor de NT3200sc-sonde en kan één, twee of drie
kalibratiepunten hebben. De matrixkalibratie past de berekening voor nitraat en nitriet aan de
condities in het medium aan. Een matrixkalibratie is gebaseerd op een
laboratoriumvergelijkingsmeting. Start de matrixkalibratie nadat de sonde zich in het medium bevindt
en zich heeft aangepast aan de omgeving. Wacht minimaal 15 minuten met de
standaardconfiguratie-instellingen zodat de sonde zich kan aanpassen aan de temperatuur, voer
enkele wiscycli uit om de meetschacht te reinigen en luchtbellen te verwijderen.
De matrixkalibratie is nodig om de metingen aan te passen aan de samenstelling van het medium.
Indien één kalibratiepunt wordt gebruikt, wordt het aanbevolen om het kalibratiepunt bij de
ondergrens van het werkbereik van de toepassing te selecteren. Selecteer voor twee
kalibratiepunten de kalibratiepunten op de onder- en bovengrens van het werkbereik. Als een derde
kalibratiepunt wordt gebruikt, stelt u het derde kalibratiepunt in op het midden van het werkbereik in.
De limiet van het werkbereik is afhankelijk van de toepassing:
• Als de nitraatconcentratie verandert en nitriet bijna constant is, stelt u de limiet in op de laagste en
hoogste NO
-concentratie.
3
• Als de nitrietconcentratie verandert en de nitraat bijna constant is, stelt u de limiet in op de laagste
en hoogste NO
-concentratie.
2
• Als de nitraat- en nitrietconcentraties veranderen, stelt u de limiet in op de laagste en hoogste
NO
-concentratie.
3
Als er nog een kalibratiepunt wordt toegevoegd, weet de sonde automatisch welk van de drie
kalibratiepunten moet worden herschreven.
Elk kalibratiepunt wordt weergegeven in Matrixkalibratie > Informatie en kan handmatig worden
verwijderd.
Als een van de volgende gebeurtenissen zich voordoet, verwijder dan alle bestaande
kalibratiepunten en registreer nieuwe kalibratiepunten:
• De sonde wordt naar een andere omgeving verplaatst
• De matrix verandert aanzienlijk
• De matrix verandert per seizoen
• Het proces verandert
• Vergelijkingsmetingen met laboratoriumwaarden komen niet overeen
• Een foutmelding geeft aan dat een matrixkalibratie nodig is
Opmerking: Het uitvoeren of wissen van een matrixkalibratie heeft geen invloed op de fabriekskalibratie.
Zorg dat de stappen voor elke kalibratieprocedure worden gevolgd:
• De sonde bevindt zich in het medium en heeft zich aangepast aan de omgeving.
• Neem het steekmonster en geef vervolgens onmiddelijk op de controller aan dat het steekmonster
is genomen.
• Neem het monster zo dicht mogelijk bij de sensor af.
• Start de matrixkalibratie alleen wanneer de concentraties stabiel zijn.
• Raadpleeg
Instructies voor laboratoriummetingen
steekmonster.
1. Ga naar het hoofdmenu en selecteer vervolgens Calibration (Kalibratie) > Matrixkalibratie >
Start matrix calibration (Matrixkalibratie starten).
Opmerking: Er kunnen één, twee of drie open matrix-kalibratiepunten zijn. Een van de drie open
kalibratiepunten moet worden gewist voordat een nieuw kalibratiepunt kan worden toegevoegd.
2. Volg onmiddellijk de instructies op de controller om een steekmonster te nemen. Accepteer het
bericht onmiddellijk nadat het steekmonster is genomen. Registreer de weergegeven punt-ID bij
het monster. Bereid het steekmonster (bijv. filtratie) zo snel mogelijk voor laboratoriummetingen.
Opmerking: De meetgegevens worden in eerste instantie opgeslagen op de controller voor de sonde en
vervolgens aangepast wanneer de laboratoriumwaarden worden bepaald en ingevoerd.
op pagina 201 voor het meten van het
Nederlands 191