6.
DEFECTEN / OPLOSSINGEN
Hieronder vindt u een lijst van mogelijke defecten en hun oplossingen. Die problemen geven aanleiding tot een
abnormale werking van de brander. In de meeste gevallen gaat bij een probleem het lampje branden van de
manuele ontgrendelingsknop van de controle- en bedieningsdoos (9, fig.1, blz. 1).
Als dit lampje brandt, dan kan de brander opnieuw worden opgestart door een eenvoudige druk op de knop.
Als de brander daarna normaal heropstart dan kan deze onverwachte branderstop worden toegeschreven aan
een occasioneel probleem.
Indien de brander daarentegen opnieuw vergrendelt, gelieve de hieronder opgegeven tabel te raadplegen.
ONTSTEKINGSPROBLEMEN EN OORZAKEN
PROBLEEM
De
brander
ontsteekt
niet bij de sluiting van
de limietthermostaat.
De brander vergrendelt
tijdens de voorventilatie.
De brander vergrendelt
na
de
voorventilatie
omdat de vlam niet ont-
stoken werd.
De brander voert de voor-
ventilatie normaal uit, de
vlam wordt ontstoken en
3 sec. na de ontsteking
vergrendelt de brander.
De
brander
herhaalt
voortdurend de opstart-
fase zonder te vergren-
delen.
N.B.: Als er nog steeds startproblemen zijn, zelfs na de hierboven opgesomde oplossingen dan moet u alvo-
rens de controledoos te vervangen nagaan of er geen kortsluiting(en) is (zijn) in de verbindingen van de
motor, de gasventielen, de ontstekingstransformator en de externe signalisaties.
2728
Er is geen gas.
De servomotor is defect. Vervangen.
De gasdrukschakelaar sluit het contact niet; hij is slecht geregeld.
De luchtdrukschakelaar is overgeschakeld naar werkingsstand.
De luchtdrukschakelaar geeft geen contact; hij is debiet ofwel is de luchtdruk te
laag (branderkop slecht afgesteld).
Er is vlamsimulatie (of de vlam is werkelijk aanwezig).
De ventielen laten te weinig gas door (lage druk van het gasnet).
De ventielen zijn defect.
Geen of onregelmatige vlamboog.
De leiding werd niet ontlucht.
De ionisatiesonde is in verbinding met de massa of komt niet in contact met de
vlam; of de verbinding met de controledoos is verbroken of er is geen isolatie
met de massa.
Zwakke ionisatiestroom (onder 3 µA). ( zie hoofdstuk 4.7).
De gasdrukschakelaar is te nauwkeurig geregeld t.o.v. de
werkingsdruk.
Dit is een bijzonder probleem veroorzaakt doordat de gasdruk te dicht bij de
waarde ligt waarop de gasdrukschakelaar is afgesteld.
Zodra het ventiel opengaat veroorzaakt een plotse drukdaling de kortstondige
opening van de gasdrukschakelaar. Omdat het ventiel daarna onmiddellijk op-
nieuw dichtgaat, heeft de druk de neiging om te stijgen waardoor de gasdruk-
schakelaar opnieuw sluit en de opstartfase van de brander wordt herhaald,
steeds weer opnieuw.
Men kan dit probleem oplossen door de drukregeling van de gasdrukschakelaar
te verlagen.
11 NL
OORZAKEN