7
Meerpuntsmeting
1. Minimaal twee, bij voorkeur vier referentiepunten op exact dezelfde afstand van het geplande
boorpunt markeren (zie afb. j).
2. Het correcte boorpunt bevindt zich in het geometrische middelpunt van de referentiepunten
(zie afb. k).
Tip: storingen door metaal kunnen ertoe leiden dat het boorpunt niet kan worden gelokaliseerd. In deze
zelden optredende gevallen schakelen de vier vierkante ledindicatoren op geen punt in. De tolerantie
van de ontvanger RECV kan worden verhoogd door het indrukken van de Aan-/Uit-toets (11). De selectie
wordt bevestigd door een langer akoestisch signaal. Door het hernieuwd indrukken van de Aan-/Uit-toets
(11) of het uitschakelen van het apparaat schakelt het apparaat terug naar de normale bedrijfsmodus.
!
Het gebruik in de modus met verhoogde tolerantie heeft tot gevolg dat de nauwkeurigheid
bij de positionering van het boorpunt iets afneemt.
8
Hoekmetingen
Als een rechte plaatsing en uitlijning niet mogelijk is, zoals bij het boren onder een hoek, kan de uitlijning
worden uitgevoerd met behulp van twee identieke, wigvormige steunen. De hoeken van de wiggen
moeten overeenstemmen met de geplande boorhoek.
1. Een wig onder de zender TX en een onder de ontvanger RECV plaatsen en waarborgen dat
de middellijn van de beide apparaten in de richting van het geplande boorpunt wijst (zie afb. I).
2. Boringen uitvoering (zie afb. m).
!
Wiggen met verschillend grote hoeken kunnen verkeerde resultaten opleveren.
Altijd identieke wiggen gebruiken!
Opmerkingen inzake onderhoud en reiniging
Reinig alle componenten met een iets vochtige doek en vermijd het gebruik van reinigings-, schuur- en
oplosmiddelen. Verwijder de batterij(en) voordat u het apparaat gedurende een langere tijd niet gebruikt.
Bewaar het apparaat op een schone, droge plaats.
18
NL
j
l
k
m