Houdt dit installatie-voorschrift toegankelijk
voor alle gebruikers.
Respecteer alle nationale regels tav installatie,
bediening en service van de gasmeters.
1 Kenmerken
Turbinegasmeters zijn stromingsmeters. De
gasstroom drijft het turbinewiel aan en de
rotatiesnelheid van het turbinewiel is pro-
portioneel met de lineaire snelheid van het
gas. Deze omwentelingen worden mecha-
nisch doorgegeven aan het telwerk door
een magnetische koppeling.
Voor gedetaileerde informatie zie : Annex 1.
2 Ontvangst van de MZ
2.1 Verpakking
Iedere meter, afhankelijk van het type,wordt
geleverd in een aparte doos of op een hou-
ten pallet. De verpakking bevat een contra
connector voor de geinstalleerde reedcon-
tacten en olie in geval dat een oliepomp
geinstalleerd is.
2.2 Opslag Storage
Indien de meter niet direkt gebruikt
wordt,moet deze worden opgeslagen in
een schone en droge omgeving. De afsluit-
doppen op inlaat en uitlaatzijde van de me-
ter dienen pas bij installatie van de meter
verwijderd te worden. Opslag temperatuur:
-40°C to +70°C
2.3 Behandeling
De meters moeten met zorg worden behan-
deld. Ophijsen van de meter alleen met hijs-
banden om de „body" of aan de hijsogen.
WDV / Molliné GmbH · Mönchstraße 11 · 70191 Stuttgart · Tel. 0711 / 35 16 95 - 20 · Fax 0711 / 35 16 95 - 29 · www.molline.de
3 Installatie
3.1 Algemene opmerkingen
Zie Annex 2
• De standaard MZ is ontworpen voor het
meten van schone en niet aggressieve
gassoorten. Voor het meten van aggres-
sieve gassen gaarne contact opnemen
met Itron voor informatie over speciale
uitvoeringen.
• Indien de meter is uitgevoerd met een
oliepomp,dient het oliereservoir aange-
past te zijn aan de meterpositie.
• (1) Voor installatie de meter controleren
op eventuele beschadigingen ,ontstaan
tijdens transport.
• (2) Niet lassen aan het leidingwerk bij een
geinstalleerde meter.
• (3) De meter moet ten allen tijde , span-
ningsvrij geinstalleerd worden. De flenzen
moeten goed uitgelijnd worden. Het max.
aanhaalmoment van de bouten mag de in
tabel vermelde waarden niet overschrij-
den (Nm):
M16
M20
85
170
Bouten gelijkmatig , bij voorkeur ruislings,
aandraaien.
• (4)
Om
de
nauwkeurigheid
waarborgen,dient de meter geinstalleerd
te worden met een recht inlaat pijpstuk
van 3 DN.
• (5) Impulsgever aansluiting: Gasmeters
worden vaak geinstalleerd in gebieden
met een gasrisiko. Daarom moet de elek-
trische verbinding met de gasmeter Ex
gemarkeerd zijn of voldoen aan een ge-
lijkwaardige toelating. De connectoraan-
sluiting en de pulswaardes staan op de
telwerkplaat.
te
33