6.2. Montageplaats:
Centrale eenheid: in de koffer, dicht bij het achteruitrijdlicht
Waarschuwingseenheid: in een hoekje dicht bij het dashboard
Detectie-eenheid: sensors moeten worden geïnstalleerd in de bumper.
6.3. Montageprocedure (fig. 9):
Bepaal eerst waar u de controle- en waarschuwingseenheid wilt monteren en houd hierbij rekening met het merk en
type voertuig of vertrouw op uw ervaring. Zorg ervoor dat de voedingskabel van de centrale eenheid eenvoudig kan
worden aangesloten.
Lees "Tips voor de installatie van de sensors".
Als de sensors de merktekens 1, 2, 3 & 4 dragen, sluit ze dan aan op de contacten van de centrale eenheid met
hetzelfde merkteken.
Bekijk het aansluitschema (fig. 9).
1. centrale eenheid
2. detectie-eenheid
3. rode kabel +12VDC
4. zwarte kabel -12VDC
Lees de instructies onder "Aansluiting (zie verder) om het toestel aan te sluiten.
Bevestig de centrale eenheid en de waarschuwingseenheid met de dubbelzijdige kleefband. Lees "Montageplaats"
(zie hoger) om te bepalen waar u de onderdelen moet monteren.
Voer de achteruitrijdtest uit (zie "Werkingstesten" hieronder).
6.4. Tips voor de installatie van de sensors (fig. 10, 11 en 12)
Monteer de sensors in de bumper om ze te beschermen tegen storing. Bovendien werken ze dan optimaal in slechte
weersomstandigheden.
Verschillende voertuigen hebben verschillende breedtes: kies de montageplaats van de sensors dus zorgvuldig uit.
Installeer de sensors met de voorkant in horizontale richting. Installeer alle sensors op dezelfde hoogte en respecteer
een minimumhoogte van 50cm (zie fig.10). Zorg ervoor dat de sensor is geïnstalleerd op een plaats waar geen enkel
deel van uw wagen zelf wordt gedetecteerd (zie fig. 11).
Boor gaten in de bumper en stop de sensors in de gaten met de "UP" pijl naar boven gericht. Plaats de centrale as
van de sensor loodrecht op het oppervlak van bumper.
Horizontale en verticale plaatsing: zie fig. 12.
1. bumper (fig. 12)
Stappen voor de montage
Markeer de montageplaats met een potlood. Boor de gaten met de meegeleverde klokzaag. Vijl de randjes bij met
een ronde vijl. Stop de kabels met de sensors in de gaten in de bumper.
6.5. Aansluiting (fig. 13)
Het systeem wordt gevoed via de achteruitrijdlichten (zie fig. 13). Met de meegeleverde kabelklemmen verbindt u de
voedingskabel van het systeem gemakkelijk en efficiënt met de voeding van de achteruitrijdlichten. Bekijk fig. 14 op.
SPBS4
12
VELLEMAN