SPECIFIEKE KENMERKEN
1. Automatische functie: (40%-90% RV) Het vochtigheidscontrolelampje (afb. 2 nr. 1) geeft de
aanwezige vochtigheid in de ruimte weer. Als de relatieve vochtigheid (RV) lager is dan 60%,
licht het controlelampje groen op. Als de RV hoger is dan 60% licht het controlelampje rood op.
Als het controlelampje rood oplicht zal de ontvochtiger geactiveerd worden totdat het vereiste
vochtigheidsniveau bereikt is.
Als de geselecteerde vochtigheidsgraad hoger is dan de relatieve vochtigheid, dan wordt de
ontvochtiger niet geactiveerd.
Permanente ontvochtigingsfunctie (afb. 2 nr. 3)
Als u deze functie activeert zal de ontvochtiger permanent in werking zijn ongeacht de
vochtigheidsgraad die in de ruimte aanwezig is.
2. Als het apparaat te lijden heeft van abnormale schommelingen in de stroomtoevoer of als de
werking van het apparaat door welke oorzaak dan ook beïnvloed wordt, schakelt de ontvochtiger
automatisch gedurende 2 minuten uit. Na 2 minuten wordt het apparaat weer automatisch
geactiveerd. Deze functie heeft als doel om de compressor te beschermen omdat abrupte
schommelingen in de stroomtoevoer het apparaat ernstig kunnen beschadigen.
3. Het apparaat is uitgerust met een gemakkelijk verwijderbaar luchtfilter (afb.1 nr. 3) dat
ervoor zorgt dat de vochtige lucht in de ruimte gezuiverd en geregenereerd wordt (afb. 3).
4. Het normale werktemperatuurbereik ligt tussen 5 – 35º C. Wij raden u aan om beneden of
boven dit temperatuurbereik het apparaat uit te schakelen.
Opmerking: de ontdooifunctie (afb. 2 nr. 5) wordt automatisch door het apparaat geactiveerd.
Dit gebeurt als de omgevingstemperatuur lager is dan 15º C. Als de functie geactiveerd is licht
het controlelampje (afb. 2 nr. 5) op.
5. Als u het apparaat uitschakelt en de stekker uit het stopcontact verwijdert, wacht dan
vervolgens tenminste 3 minuten voordat u de stekker weer in het stopcontact steekt en het
apparaat weer inschakelt om beschadiging van de compressor te vermijden.
6. Als de ontvochtiger in werking is, wordt deze warm en kan het de omgevingstemperatuur in
de ruimte beïnvloeden.
VERWIJDEREN VAN WATER
Verwijderen van water uit het reservoir
1. Het rode controlelampje (afb. 2 nr. 4) licht op als het waterreservoir vol is (de compressor
en de ventilator stoppen).
2. Verwijder het waterreservoir en maak het leeg (afb. 4).
3. Plaats het waterreservoir weer terug in het apparaat. Het apparaat wordt automatisch
weer geactiveerd.
Waarschuwing
Verwijder het waterreservoir niet te vaak omdat dit, als het vaak kort achter elkaar
ge beurt, de compressor kan beschadigen. Wacht daarom altijd totdat het waterreservoir vol is.
21