• Het gebruik van de motor op hoogtes van minder dan
2.500 voet (762 meter) met de afstelling voor grote
hoogtes wordt niet aanbevolen.
• Bij motoren met elektronische brandstofinspuiting (EFI) is
afstelling voor grote hoogtes niet nodig.
Brandstof bijvullen
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar
en explosief. Ga extra voorzichtig om met brandstof. Als
u zich niet aan deze veiligheidsinstructies houdt, kan dit
leiden tot een brand of explosie met als gevolg ernstige
verbrandingen of de dood.
Bij het toevoegen van brandstof
• Schakel de motor uit en laat de motor ten minste
gedurende 3 minuten afkoelen voordat u de benzinedop
verwijdert.
• Doof alle sigaretten, sigaren, pijpen en andere
ontstekingsbronnen.
• Vul de brandstoftank buiten of in een goed
geventileerde ruimte.
• Vul de brandstoftank niet te veel. Vul de brandstoftank
niet voorbij de onderkant van de vulhals zodat de
brandstof nog kan uitzetten.
• Houd brandstof uit de buurt van vonken, open vuur,
waakvlammen, hitte en andere ontstekingsbronnen.
• Controleer brandstofleidingen, tank, vuldop en
koppelingen regelmatig op barsten of lekkages.
Vervang indien nodig.
• Indien brandstof wordt gemorst, dient u te wachten tot
deze verdampt is voordat u de motor start. Zorg dat u
GEEN ANDERE ontstekingsbronnen creëert.
• Gebruik uitsluitend een goedgekeurde brandstoftank.
1. Verwijder ongewenst materiaal rondom de
brandstofvuldop.
2. Verwijder de brandstofdop (A, afbeelding 5).
3. Vul de brandstoftank (B) met brandstof. NIET boven de
bodem van de brandstoftankopening vullen (C).
4. Draai de tankdop vast.
5
De motor starten
WAARSCHUWING
Brandstof en brandstofdampen zijn uiterst ontvlambaar en
explosief. Ga extra voorzichtig om met brandstof.
Wanneer u deze veiligheidsinstructies niet naleeft, kan dit
een brand of explosie veroorzaken met als gevolg ernstige
verbrandingen of de dood.
• Zorg ervoor dat de bougie, de geluiddemper, de
benzinedop en het luchtfilter (indien aanwezig) correct
geïnstalleerd zijn.
• Tracht de motor niet te starten terwijl de bougie
verwijderd is.
• Gebruik geen startvloeistoffen onder druk omdat de
dampen ontvlambaar zijn.
• Maak geen bovenmatig gebruik van de voorinspuiting
(primerknop) van de motor. Volg de Startinstructies
voor de motor in deze handleiding.
• Als de motor verzuipt, zet u de choke in de stand
OPEN/DRAAIEN. Zet de gashendel in de stand SNEL
en start de motor totdat deze aanslaat.
1. Zorg dat de vijzel niet roteert.
2. Draai de brandstofkraan (A, afbeelding 6) (indien hiermee
uitgerust) OPEN.
3. Beweeg de toerentalbedieningshefboom (B) (indien
hiermee uitgerust) in de stand SNEL.
4. Draai de contactsleutel (C) in de AAN positie of duw op
de Push/Pull-sleutel.
5. Zet de choke (D) in de GESLOTEN stand.
Opmerking: De choke en primer zijn meestal niet nodig om
een warme motor te starten.
167