1.0
TOEPASSING VAN HET PRODUCT
1.1
DOEL: Het R550 reddings- en ontsnappingsapparaat is bedoeld om een of twee personen tegelijk in een reddingssituatie van
een hoogte tot een lager niveau te laten afdalen. Verschillende personen kunnen één na één afdalen met het apparaat. De
afdaalsnelheid wordt tijdens de afdaling automatisch beperkt. Modellen die zijn voorzien van een handwiel kunnen worden
gebruikt om personen over een korte afstand omhoog te halen om een redding te vergemakkelijken (1 m).
;
Alleen voor reddingsacties: Dit apparaat is alleen voor gebruik in reddingssituaties. Sluit geen hefapparatuur aan op het
R550 reddings- en ontsnappingsapparaat en gebruik het apparaat niet voor andere doeleinden dan voor redding.
1.2
NORMEN: Uw R550 reddings- en ontsnappingsapparaat voldoet aan de nationale of regionale norm(en) die op de omslag van
deze instructies zijn weergegeven. Als dit product opnieuw verkocht wordt buiten het oorspronkelijke land van bestemming, dient
de wederverkoper deze instructies te leveren in de taal van het land waarin het product gebruikt gaat worden.
1.3
TOEZICHT: Het gebruik van deze apparatuur moet plaatsvinden onder toezicht van een deskundige persoon
1.4
TRAINING: Deze apparatuur moet geïnstalleerd en gebruikt worden door personen die getraind zijn in de juiste toepassing
ervan. Deze handleiding moet gebruikt worden als onderdeel van een trainingsprogramma voor medewerkers zoals dat
vereist wordt door CE en/of nationale regelgeving. Het is de verantwoordelijkheid van de gebruikers en installateurs van deze
apparatuur om zich ervan te verzekeren dat ze deze instructies kennen, getraind zijn in het juiste gebruik en de verzorging van
de apparatuur, en dat ze zich bewust zijn van de gebruikskenmerken, toepassingsbeperkingen en de gevolgen van enig onjuist
gebruik van deze apparatuur.
1.5
REDDINGSPLAN: Wanneer deze apparatuur en verbindende subsystemen worden gebruikt, dient de werkgever te beschikken
over een reddingsplan en de middelen binnen bereik te hebben om het reddingsplan te implementeren en het te communiceren
naar gebruikers en bevoegde personen
is. Er moet op periodieke basis training gegeven worden om ervoor te zorgen dat de kennis van de redders actueel blijft.
Teamleden moeten de apparatuur en technieken krijgen om een succesvolle reddingsactie te verrichten. Redders moeten deze
gebruikersinstructies ontvangen.
1.6
REGELMAAT VAN INSPECTIE: Het R550 reddings- en ontsnappingsapparaat moet vóór elk gebruik door de gebruiker worden
geïnspecteerd en bovendien met tussenpozen van ten hoogste een jaar door een andere bevoegde persoon dan de gebruiker.
De inspectieprocedures zijn beschreven in het 'Logboek voor inspectie en onderhoud' (tabel 2). De resultaten van elke door een
deskundige verrichte inspectie moeten worden genoteerd op kopieën van het 'Inspectie- en onderhoudslogboek'.
1.7
NA EEN VAL: Als het R550 reddings- en ontsnappingsapparaat wordt blootgesteld aan de krachten van het stoppen van een val,
moet het onmiddellijk uit dienst worden genomen, duidelijk worden gemarkeerd met "NIET GEBRUIKEN" en vervolgens worden
vernietigd of doorgestuurd naar 3M voor vervanging of reparatie.
2.0
SYSTEEMEISEN
2.1
VERANKERING: De constructie waarop het R550 reddings- en ontsnappingsapparaat wordt geplaatst of gemonteerd, moet
voldoen aan de ankerspecificaties die zijn weergegeven in tabel 1.
2.2
BENODIGDE VRIJE RUIMTE VAN AFDALINGSPAD EN LANDINGSZONE: Het geplande afdalingspad moet obstakelvrij
zijn. De landingszone moet obstakelvrij zijn, zodat de gebruiker veilig kan landen. Als het afdalingspad en de landingszone niet
obstakelvrij zijn, kan de gebruiker ernstig gewond geraken. Houd een minimumafstand van 31 cm tot elk verticaal oppervlak om
een veilige afdaling te garanderen.
2.3
GEVAREN: Gebruik van deze apparatuur in gebieden met gevaren voor het milieu kan aanvullende voorzorgsmaatregelen
vereisen, om letsel bij de gebruiker of beschadiging aan de apparatuur te voorkomen. Gevaren kunnen de volgende omvatten,
maar zijn niet beperkt tot: hitte, bijtende chemicaliën, corrosieve omgevingen, hoogspanningsleidingen, explosieve of giftige
gassen, bewegende machines, scherpe randen en bovenhoofdse materialen die kunnen vallen en de gebruiker of het apparaat
kunnen raken. Neem contact op met de technische dienstverlening van 3M voor meer informatie.
2.4
SCHERPE RANDEN: Vermijd het gebruik van deze apparatuur op plaatsen waar systeemcomponenten in contact komen met, of
schuren tegen onbeschermde scherpe randen en schurende oppervlakken. Een randbeschermer (afbeelding 5) of beschermende
afdekking moet worden gebruikt bij het afdalen over scherpe randen of schurende oppervlakken.
2.5
COMPATIBILITEIT VAN ONDERDELEN: 3M-apparatuur is ontworpen voor gebruik met alleen door 3M goedgekeurde onderdelen
en subsystemen. Substituties of vervangingen door niet-goedgekeurde onderdelen of subsystemen kunnen de compatibiliteit van
apparatuur in gevaar brengen en kunnen de veiligheid en betrouwbaarheid van het volledige systeem negatief beïnvloeden.
2.6
COMPATIBILITEIT VAN CONNECTOREN: Connectoren worden als compatibel met verbindende elementen beschouwd wanneer
deze zijn ontwikkeld om op een zodanige manier samen te werken dat de maten en vormen, ongeacht hun oriëntatie, geen
onbedoeld opengaan van openingsmechanismen veroorzaken. Neem contact op met 3M als u vragen hebt over compatibiliteit.
Connectoren (haken, karabijnhaken en D-ringen) moeten ten minste 22,2 kN (5000 lbs) kunnen dragen. Connectoren moeten
compatibel zijn met de verankering of andere systeemcomponenten. Gebruik geen apparatuur die niet compatibel is. Verbindingen
die niet compatibel zijn, kunnen onbedoeld losraken (zie afbeelding 3). Connectoren moeten compatibel zijn qua grootte, vorm
en sterkte. Als het verbindingselement waaraan de veiligheidshaak of karabijnhaak bevestigd wordt, te klein of onregelmatig van
vorm is, kan er een situatie optreden waarbij het verbindingselement kracht uitoefent op de opening van de veiligheidshaak of
karabijnhaak (A). Door deze kracht kan de opening (B) opengaan, waardoor de veiligheidshaak of karabijnhaak kan losraken van
het verbindingspunt (C).
1 Deskundig persoon:
Een persoon die in staat is om bestaande en voorspelbare gevaren in de werkomgeving of -omstandigheden te identificeren die
onhygiënisch, gevaarlijk of riskant zijn voor werknemers, en die bevoegd is om direct corrigerende acties te ondernemen om gevaren te elimineren.
2 Bevoegd persoon:
Een persoon die door de werkgever aangewezen is om werk uit te voeren op een locatie waar de persoon blootgesteld wordt aan een
valgevaar.
3 Redder:
Een andere persoon of andere personen dan de te redden persoon, die optreedt of optreden om een geassisteerde redding uit te voeren door middel van
een reddingssysteem.
4 Regelmaat van inspectie:
door deskundigen wordt opgevoerd.
All manuals and user guides at all-guides.com
, en redders
. Het wordt aanbevolen dat een getraind reddingsteam ter plekke aanwezig
2
3
Extreme werkomstandigheden (moeilijke omgevingen, langdurig gebruik, enz.) kunnen vereisen dat de regelmaat van inspecties
118
.
1
4