3.2 STUURSYSTEEM
De machine heeft achterwielbesturing, zodat deze
eenvoudig om bomen of andere obstakels heen kan
rijden. De stuurbewegingen worden overbracht via
een kabel.
3.3 VEILIGHEIDSSYSTEEM
De machine is uitgerust met een elektrisch veilig-
heidssysteem. Het veiligheidssysteem stopt
bepaalde activiteiten die bij een onjuiste bediening
gevaarlijk kunnen zijn.
De motor kan bijvoorbeeld alleen gestart worden
als het maaidek is uitgeschakeld.
De werking van het veiligheidssysteem
moet vóór elk gebruik worden gecon-
troleerd.
3.4 BEDIENINGSELEMENTEN
3.4.1 Stuur (1:B)
Het stuur wordt gebruikt om de machine te bes-
turen. Draai alleen aan het stuur als de machine ri-
jdt.
Draai nooit aan het stuur als de ma-
chine stilstaat met het maaidek omlaag.
Hierdoor kan het stuursysteem overbe-
last raken.
3.4.2 Koppeling - rem (1:D)
Het pedaal heeft de volgende functies:
• Koppeling
• Bedrijfsrem
• Parkeerrem
Het pedaal heeft drie standen:
1. Pedaal los - aandrijving
vooruit. De machine rijdt als er
een versnelling is ingeschakeld.
Bedrijfsrem niet geactiveerd.
2. Pedaal half ingedrukt - aandrijving vooruit
ontkoppeld, het is mogelijk om te schakelen.
Bedrijfsrem niet geactiveerd.
3. Pedaal geheel ingedrukt - aandrijving vooruit
ontkoppeld. Bedrijfsrem volledig geactiveerd.
Zie ook "Parkeerrem" hieronder.
LET OP! Regel de snelheid niet door de kop-
peling te laten slippen. Kies in plaats daarvan
de juiste versnelling voor de gewenste snelheid.
3.4.2.1 Parkeerrem
Het pedaal (1:D) is ook de parkeerrem.
Vergrendelen:
1. Druk het pedaal (1:D) geheel in.
2. Draai de grendel (1:E).
3. Laat het pedaal los.
Ontgrendelen:
1. Druk het pedaal (1:D) geheel in.
2. Laat het pedaal los.
All manuals and user guides at all-guides.com
NEDERLANDS
3.4.3 Gas-/chokehendel (1:K)
Met deze hendel wordt het motortoerental
geregeld en wordt de choke ingeschakeld bij een
koude start.
3.4.4 Contactslot (1:M)
Contactslot dat wordt gebruikt om de motor te
starten en af te zetten.
Vier standen:
3.4.5 Versnellingshendel (1:J)
De versnellingshendel wordt gebruikt om een van
de drie vooruitversnellingen (1-2-3), de vrijstand
(N) of de achteruitstand (R) te selecteren.
Om te schakelen moet het pedaal (1:D) worden
ingedrukt.
LET OP! Als de gewenste versnelling moeilijk kan
worden geschakeld, laat dan het pedaal los en druk
het weer in (1:D). Probeer het vervolgens opnieuw.
Dwing de versnellingsbak nooit in een versnelling.
Als de motor onregelmatig loopt, is het
mogelijk dat de hendel te ver naar
voren staat zodat de choke wordt geac-
tiveerd. Dit beschadigt de motor, ver-
hoogt het brandstofgebruik en is
schadelijk voor het milieu.
1. Choke - voor het starten van een koude
motor. De choke wordt ingeschakeld door
de hendel boven in de groef te zetten.
Gebruik de choke niet als de motor
warm is.
2. Vol gas - geef bij gebruik van de ma-
chine altijd vol gas.
De volgasstand bevindt zich ca. 2 cm
onder de chokestand.
3. Stationairloop.
Laat de machine niet achter met de
sleutel in stand 2 of 3. Hierdoor kan de
accu ontladen en beschadigd raken.
1. Stopstand - de motor is kortgesloten. De
sleutel kan worden uitgenomen.
2 en 3. Bedrijfsstand
4. Startstand - de elektrische startmotor
wordt geactiveerd op het moment dat de
sleutel in de veerbelaste startstand wordt
gedraaid. Laat de sleutel terugkeren naar
bedrijfsstand 2 of 3 zodra de motor is ge-
start.
Schakel nooit tijdens het rijden.
Schakel uitsluitend met de motor in sta-
tionair en de bedrijfsrem ingedrukt.
NL
73