AANWIJZING
Bij het meten van schuine hoeken mag het apparaat niet
zijwaarts worden gekanteld. Er verschijnt een waarschu-
wing op het display en de meting kan niet worden gestart
om meetfouten te vermijden.
AANWIJZING
Bij alle indirecte metingen moet erop worden gelet, dat de
metingen binnen een verticaal of horizontaal vlak liggen.
Indirecte metingen helpen bij het bepalen van afstanden,
die niet direct kunnen worden gemeten. Er zijn verschil-
lende manieren om indirecte afstanden te meten.
7.6.1 Indirecte horizontale afstand (1 hoek, 1
afstand)
Deze functie is bijzonder geschikt om een horizontale
afstand te meten, waarbij het richtpunt achter een obsta-
kel is verborgen. Volg de grafische weergave die de te
meten afstand aangeeft. Als de noodzakelijke afstand en
hellingshoek zijn gemeten, wordt het resultaat berekend
en in de resultaatregel weergegeven.
1.
Selecteer de functie voor de indirecte horizontale
afstand in de toepassingsgroep Indirecte metingen.
2.
Richt het apparaat op het richtpunt.
3.
Druk op de meettoets.
De afstand en de hellingshoek worden gemeten en
weergegeven in de regel voor de tussenresultaten.
De richtafstand wordt direct berekend en weerge-
geven in de resultaatregel.
7.6.2 Indirecte verticale afstand (2 hoeken, 2
afstanden)
Deze functie is bijzonder geschikt om een verticale af-
stand op een wand te meten, waarbij geen directe toe-
gang gewaarborgd is (bijv.: verdiepingshoogte van een
gebouw). Volg de grafische weergave die de te meten
afstanden aangeeft. Als de noodzakelijke twee afstan-
den en hellingshoeken zijn gemeten, wordt het resultaat
berekend en in de resultaatregel weergegeven.
1.
Selecteer de functie voor de indirecte verticale af-
stand in de toepassingsgroep Indirecte metingen.
2.
Richt het apparaat op het richtpunt.
3.
Druk op de meettoets.
De eerste afstand en de hellingshoek worden ge-
meten en weergegeven in de regel voor de tussen-
resultaten.
Hierna wordt in het display automatisch gevraagd
de tweede afstand te meten.
4.
Richt het apparaat op het volgende richtpunt.
5.
Druk op de meettoets.
De afstand en de hellingshoek worden gemeten en
weergegeven in de regel voor de tussenresultaten.
De richtafstand wordt direct berekend en weerge-
geven in de resultaatregel.
7.6.3 Metingen aan het plafond (2 hoeken, 2
afstanden)
AANWIJZING
Let er vooral op dat de meetpunten en het meetuitgangs-
punt in een verticaal vlak liggen.
Deze functie is bijzonder geschikt om de afstand tot een
plafond te meten. Volg de grafische weergave die de
te meten afstanden aangeeft. Als de noodzakelijke twee
afstanden en hellingshoeken zijn gemeten, wordt het
resultaat berekend en in de resultaatregel weergegeven.
1.
Selecteer de functie voor de indirecte meting tot het
plafond in de toepassingsgroep Indirecte metingen.
2.
Richt het apparaat op het richtpunt.
3.
Druk op de meettoets.
De eerste afstand en de hellingshoek worden ge-
meten en weergegeven in de regel voor de tussen-
resultaten.
Hierna wordt in het display automatisch gevraagd
de tweede afstand te meten.
4.
Richt het apparaat op het volgende richtpunt.
5.
Druk op de meettoets.
De afstand en de hellingshoek worden gemeten en
weergegeven in de regel voor de tussenresultaten.
De richtafstand wordt direct berekend en weerge-
geven in de resultaatregel.
7.7 Speciale functies
7.7.1 Hellingfunctie
AANWIJZING
De referentie voor de hellingsensor is de achterzijde van
het apparaat (batterijvak).
In de hellingfunctie wordt de actuele hellingshoek gra-
fisch en numeriek weergegeven. Afhankelijk van welke
hoekeenheid in de instellingen is vastgelegd, wordt de
actuele hellingshoek in graden, procenten of in mm/m
nl
121