Installatie
Voor het instellen van de gewichtscompensator moet wor-
den gecontroleerd of de voorziening waaraan de gewichts-
compensator en de neerstortbeveiliging bevestigd worden,
voldoende stabiliteit laat zien.
Bij het installeren van de gewichtscompensator dient als
volgt te werk worden gegaan:
G Gewichtscompensator aan de veiligheidsophanging (2)
zo ophangen, dat het apparaat in iedere werkrichting vrij
kan pendelen en bewegen (DIN 15112 dl. 3.2).
G Meegeleverde neerstortbeveiliging (4) onafhankelijk van
de veiligheidsophanging (2) volgens DIN 15112 dl. 3.2
bevestigen. De eventuele valweg mag daarbij maximaal
100 mm bedragen. De neerstortbeveiliging mag de
beweeglijkheid van de gewichtscompensator niet beper-
ken.
G Last aan de schroefkarabijnhaak aan de kabeleinde han-
gen, schroefkarabijnhaak sluiten en dopmoer aan de
schroefkarabijnhaak verschroeven.
G Gewichtscompensator op werklast instellen (zie beschri-
jving Instellen van het draagvermogen).
G Indien er lastangen met de gewichtscompensator wor-
den gebruikt, dient de gewichtscompensator i.v.m. lek-
stroom geïsoleerd te worden opgehangen (VDE 0100 §
19 en VDE 0545).
Instellen van de kabellengte
De gewichtscompensator wordt af fabriek geleverd met een
lange kabel zodat de kabellengte speciaal aan de omstan-
digheden ter plaatse kan worden aangepast. De kabellengte
wordt versteld met behulp van de kabelkoppeling (7). Als de
kabel is verlengd of ingekort moet het losse uiteinde van de
kabel met behulp van de meegeleverde persklem (8) (resp.
met een klem volgens DIN 3093 dl. 1 t/m 3) worden ver-
perst; het uitstekende uiteinde van de kabel dient dan vlak-
sluitend te worden afgesneden.
Er moet tussen de kabelklem en de kabelkoppeling
een minimumafstand overblijven van 100 mm.
Instellen van de ophanging
Om de slijtage van de kabels en de trommel zoveel mogelijk
te beperken kan men de ophanging fijn instellen. Daartoe
dient men de haak van de ophanging langs de bout zodanig
te verstellen dat de gewichtscompensator binnen het werk-
bereik vrijwel horizontaal hangt.
De afstand van de haak links boven de spleet in de behui-
zing bedraagt al naar gelang het draagvermogen, gerela-
teerd aan de betreffende maximale last (fabrieksinstelling):
7241-01 =
ca. 8 mm
7241-02 =
ca. 8 mm
7241-03 =
ca. 8 mm
7241-04 =
ca. 9 mm
7241-05 =
ca. 10 mm
7241-06 =
ca. 11 mm
7241-07 =
ca. 12 mm
Daarvoor als volgt te werk gaan: de klemschroef (3) van de
ophanging losdraaien, de ophanging dienovereenkomstig
verschuiven, de klemschroef (3) weer vastdraaien.
Instellen van het draagvermogen
In de fabriek is de gewichtscompensator ingesteld op maxi-
mumlast naar type / constructie.
G Bij aangehangen last een steeksleutel sleutelwijdte 17 op
de wormschroef (9) zetten. De sleutel zo ver in de richting
van het symbool „-" draaien, tot een gewichtscompensa-
tie van de aanhangende werklast precies bereikt is.
G Het instellen van de minimale draaglast mag alleen in de
uittrekkingssector tussen volledig ingetrokken kabel en 1
meter uittrekking plaatsvinden, omdat anders de veer-
breukbeveiliging in werking kan komen. Als de veer-
breukbeveiliging reeds in werking is gekomen dient de
veer eerst in de „+" richting voorzichtig tot aan de aans-
lag (op blokkering) te worden voorgespannen en door
daarna aandraaien van de wormschroef (9) in de „-"
richting opnieuw op de draaglast te worden ingesteld.
G De veer niet te ver ontspannen daar ze anders onher-
stelbaar wordt beschadigd! Volledig ontspannen van
de veer mag alleen bij niet aangehangen last plaats-
vinden!
G Binnen het draaglastbereik van de gewichtscompensator
(volgens de gegevens op het typeplaatje (1)) kan een tra-
ploze instelling worden uitgevoerd: Lichtere draaglasten
worden door draaien van de wormschroef (9) in de „-"
richting, zwaardere in de „+"-richting bereikt. Buiten het
op het typeplaatje (1) aangegeven draaglastbereik mag
de gewichtscompensator niet worden gebruikt.
Kabelintrekbegrenzing / Instellen van
de kabeluittrekking
Verstellen van de kabelintrekbegrenzing is door het los-
draaien van de schroeven en simpelweg verschuiven van de
elastische kabelintrekbegrenzing (5) en de kabelklem (6)
binnen de kabeluittrekking mogelijk. De schroeven van de
kabelklem dienen nadat de instelling heeft plaatsgevonden
vast aan te worden gedraaid.
De maximale kabeluittreklengte mag (ook bij verlengde
kabel) niet worden overschreden! Als aanslag dient de
van fabriekswege aangebrachte persklem.
Arrêteervoorziening
De arrêteervoorziening (10) maakt het blokkeren van de
kabeltrommel mogelijk voor het vervangen van de kabel
zonder ontspannen van de veer. (zie beschrijving Vervan-
ging van de kabel).
15