Ingersoll Rand is zich ervan bewust dat de meeste bedrijven die gebruik maken van takels, een veiligheidsprogramma
hebben dat van kracht is in hun fabrieken. In geval u zich realiseert dat er een tegenstrijdigheid bestaat tussen een regel die
in deze publikatie uiteen wordt gezet en een regel van gelijke strekking die al door een individueel bedrijf is vastgelegd,
dient de strengste regel voorrang te verkrijgen.
Aanwijzingen voor veilig gebruik worden verstrekt om een operator te attenderen op onveilige praktijken die vermeden
dienen te worden, en zijn niet noodzakelijkerwijs beperkt tot de onderstaande lijst. Raadpleeg de specifieke gedeelten in
de handleiding voor aanvullende veiligheidsinformatie.
1.
Alleen mensen die opgeleid zijn in veiligheid en de bediening van dit produkt de takel laten bedienen.
2.
Een takel alleen bedienen als u in goede conditie bent om dit te doen.
3.
Als een bordje "NIET BEDIENEN" op de takel of bedieningselementen is geplaatst, de takel pas bedienen als het
bordje door daartoe aangewezen personeel is verwijderd.
4.
De operator dient vóór iedere werkperiode de takel op slijtage en schade te inspecteren.
5.
Nooit een takel gebruiken die bij inspectie versleten of beschadigd blijkt te zijn.
6.
De takel van tijd tot tijd grondig inspecteren en versleten of beschadigde onderdelen vervangen.
7.
De takel regelmatig smeren.
8.
Een takel niet gebruiken als de veiligheidsklep van een haak defect of gebroken is.
9.
Vóór het gebruik controleren of de veiligheidskleppen dicht zijn.
10.
Nooit een takelketting koppelen door een bout tussen de schalmen te steken.
11.
Alleen lasten hijsen die gelijk zijn aan of minder zijn dan het nominale vermogen van de takel. Zie het gedeelte
"TECHNISCHE GEGEVENS".
12.
Bij gebruik van twee takels voor het ophangen van één last, dienen twee takels gekozen te worden die elk een
nominaal vermogen hebben dat gelijk is aan of meer is dan de last. Hierdoor is er voldoende veiligheid in geval een
plotselinge lastverschuiving optreedt.
13.
Handen nooit in de haakhals plaatsen.
14.
De lastketting van de takel nooit als strop gebruiken.
15.
Een takel nooit bedienen als de last niet onder de haak is gecentreerd. Niet zijwaarts trekken.
16.
Nooit een takel met een gedraaide, geknikte, "gekapseisde" of beschadigde lastketting gebruiken.
17.
Kettingen of haken niet op hun plaats forceren door er met een hamer op te slaan.
18.
De punt van een haak nooit in een kettingschalm steken.
19.
Controleer of de last goed in de ronding van de haak zit en of de veiligheidsklep dicht zit.
20.
De last niet aan het uiteinde van de haak ondersteunen.
21.
De lastketting nooit over een scherpe rand laten lopen. Gebruik een kettingschijf.
22.
Bij het bedienen van de takel te allen tijde op de last letten.
23.
Er altijd voor zorgen dat uzelf en alle andere mensen zich op veilige afstand van het pad van de last bevinden. Nooit
een last boven mensen hijsen.
24.
De takel nooit gebruiken voor het omhoog of omlaag brengen van mensen, en nooit toestaan dat iemand op een
hangende last staat.
25.
Speling langzaam uit de ketting en strop wegnemen als u begint te hijsen. Niet aan de last rukken.
26.
Een hangende last nooit laten slingeren.
27.
Een hangende last nooit onbeheerd achterlaten.
28.
Een last die aan de takel hangt, nooit lassen of snijden.
29.
De kettingtakel nooit als een laselektrode gebruiken.
30.
Een takel niet bedienen als de ketting springt, te veel lawaai maakt, vastloopt, overbelast of geklemd is.
31.
De stoppen voor de hoogste en laagste stand niet gebruiken om de takel tot stilstand te brengen. Deze stoppen zijn
uitsluitend noodinrichtingen.
32.
De takel altijd op de juiste wijze en voorzichtig opstellen.
33.
Controleren of de luchttoevoer afgesloten is alvorens onderhoud aan de takel uit te voeren.
34.
Zorg dat de ketting niet wordt blootgesteld aan extreem koude weersomstandigheden. Ook mag een koude ketting
niet worden blootgesteld aan plotselinge belastingen.
AANWIJZINGEN VOOR VEILIG GEBRUIK
NL-2